Biedermeier japon van katoenen batist met ingeweven verticale smalle en brede strepen in satijnbinding. Bedrukt met rouleauxdruk met slinger- en bloemmotief in paars, oranje, rood, geel, groen, lichtblauw en zwart. Hoog gesloten met ronde hals. Schouders versierd met drie opgenaaide stroken van idem stof afgezet met vulkoord. Boven de buste en op de rug een idem horizontale strook. De zijnaden van het lijfje zijn verstevigd met een balein (rechts ontbreekt). Het lijfje is middenvoor geplooid aan de gladde tailleband gezet. De tailleband is aan de binnenzijde gevoerd met wit linnen. Het lijfje is onder de oksels deels gevoerd met wit katoen.
Schapenboutmouwen met platte plooitjes aan het lijfje gezet, hieroverheen 'jockies': epauletten met puntige zoom afgewerkt met vulkoord. Manchetten versierd met vier opgenaaide stroken afgezet met vulkoord, sluitend met drie knopen van geel koper (koperlegering) ingezet met paars gefaceteerd glas.
De japon heeft middenachter een bijzondere sluiting. Het lijfje sluit bovenaan met een veter en vier idem knopen en lusjes. In de rechterzijnaad is een katoenen band genaaid die door een lus in de linkerzijnaad kan worden gestrikt. Bij de taille aan weerszijden drie tunnels met bij de uiteinden messingoogjes, waar katoenen veters doorheen zijn gehaald. De drie veters zijn aan weerszijden samen genaaid tot één strikveter.
De wijde rok is gerimpeld aan de tailleband gezet. De rok bestaat uit vier patroondelen. De opening middenachter is ingeknipt en afgewerkt met een vulkoord. De japon is langer gemaakt. De overslag van de binnenkant is erbij gebruikt.
Deze gebloemde japon komt uit de Biedermeiertijd (1815-1848). Dit is terug te zien in het kleine bloemmotief, de afhangende schouders, de hoogte van de taille – die na de Empiretijd (begin 19e eeuw) weer iets teruggezakt is richting de natuurlijke plaats – en de wijde mouwen. Zulke mouwen worden ook wel schapenboutmouwen genoemd. Door de laag ingezette mouwen kon de draagster zich niet vrij bewegen, wat het destijds geliefde beeld opleverde van een tere dame: deugdzaam, huiselijk en vooral niet geschikt voor zwaar werk. ( Sarah Remmerts de Vries)
Na de sluike Empirejaponnen die onder Napoleon in de mode waren, verandert de mode met de val van Napoleon weer. Na 1815 wordt Nederland een koninkrijk onder Willem I. De Fransen lieten Nederland achter in een slechte financiële situatie. Onder Willem I begint de burgerij aan haar opmars, en herstelt de economie zich langzaam.
Voor de mode en de kunsten betekent dit dat er gekeken wordt naar de Renaissance en de Middeleeuwen. Deze periode wordt de Biedermeiertijd genoemd (1815-1848). Waarden als deugdzaamheid, preutsheid en huiselijkheid staan hoog in het vaandel, met name voor vrouwen. Ze worden gezien als teer en breekbaar. De nieuwe mode draagt hieraan bij. Er worden eenvoudige katoenen stoffen gedragen, die vaak bedrukt zijn met kleine bloemmotieven. De taille zakt langzaam weer naar de natuurlijke plaats. Om een smalle, ingesnoerde taille te benadrukken worden de rokken steeds wijder en de mouwen steeds groter.
Zulk soort mouwen worden ook schapenboutmouwen genoemd. Door de laag ingezette mouwen kon de draagster zich niet vrij bewegen, dit versterkt het beeld van een tere vrouw met afhangende schouders. Rond 1835 is de grootste omvang van de mouw bereikt. In de jaren hierna zakken de wijde mouwen naar de pols om vervolgens uit het modebeeld te verdwijnen. Rond 1840 zijn de mouwen weer glad. ( Leonie Sterenborg)
Amsterdam Museum
Onderzoek naar en fotografie van de 20e en 21e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds.