Een karos, een bepaald type koets, getrokken door twee of vier paarden getuigde van grote welstand van de eigenaar. Op een zeker moment in de achttiende eeuw hadden zo’n 400 Amsterdammers er een. Aan personeel geen gebrek. Dit miniatuur koetsje is voorzien van een koetsier en een palfrenier of koetsbediende. Hun rijk geklede werkgevers zitten binnen in het rijtuig. Het stadsbestuur had niet veel op met koetsen; men zag liever toesledes. Die waren veiliger, gaven nauwelijks geluidsoverlast en veroorzaakten minder slijtage aan het wegdek. ( Bert Vreeken)