opschrift op middenas, in krans met engelen: EDI: initialen van borduurster, mogelijk Elisabeth de Jong
opschrift op middenas, links en rechts boven druivendragers: AN / NO: jaar voltooiing doek
opschrift op middenas, links en rechts onder druivendragers: 18 / 02: jaar voltooiing doek
opschrift op middenas, links en rechts van kuip, in twee harten: IDI / IVV: mogelijk intialen van vader en moeder van borduurster|
Jacob de Jong
Jannetje van Velsen
opschrift onderzijde middenas, links, rechts van huis in bloemenkrans: PDI / IEDI: mogelijk initialen van broer, broers, zus of zussen
Johanna Elisabeth de Jong, geboren in 1789 te Braambrugge
opschrift op middenas, links en rechts van stam van kuip in centrum: links v / o, rechts v / r: betekenis onbekend
Elisabeth de Jong wordt op 17 mei 1786 in Baambrugge geboren. Haar vader is Jacob Hendriks de Jong (1752), de zoon van een schipper uit Loenen. Hij trouwt op 7 november 1779 met de Baambrugse weduwe Jannetje Suijer, die eerder al, in 1763, getrouwd was met Dirk Verkoorn. Zij krijgen twee dochters: Johanna en Elisabeth. Jacob overleeft zijn eerste vrouw en trouwt op 3 februari 1784 voor de tweede keer, met Jannetje van Velsen uit Abcoude. Uit de initialen op deze doek, lijkt nog een kind het levenslicht gezien te hebben: de drager of draagster van de initialen PdJ. Wie deze borduurlap uit 1802 bekijkt komt ogen te kort. De doek, die 42 bij 38,5 cm meet, is rijk gevuld met allerlei klassieke merklapmotieven zoals de Verspieders van het Beloofde Land (Numeri 13), een hert in een besloten tuin, Adam en Eva in de Hof van Eden en manden, vazen en kuipen vol fruit en bloemen, waartussen de gebruikelijke rozen, tulpen en anjers. Aan de bovenzijde in een door zwevende engelen gedragen bloemenkrans laat Elisabeth haar initialen achter, in de twee harten in het centrum van de doek, die van haar vader en stiefmoeder. In de bloemenkransen, links en rechts van het grachtenpand aan de onderzijde, zijn de initialen van stiefbroertje of -zusje en zus Johanna Elisabeth opgenomen. Opvallend zijn de zon en de maan tegen de bovenrand van de doek. Elisabeth werkte met zijden garen op fijngeweven katoen met een ingesponnen linneneffect in de stofdraad. De doek vertoont gebruikssporen. Aan de boven- en onderzijde zijn roestplekken en gaten zichtbaar, vermoedelijk achtergelaten door nagels, die gebruikt werden om stoelen te stofferen.