De beide mannen zijn met een uit verschillende zaagbladen samengestelde brede rasp, bezig een stuk brazielhout te 'raspen'. Het op deze manier verkeregen zaagsel werd in de textielindustrie gebruikt voor het verven van stoffen. Op de gravure van Dapper, een gezicht in vogelvlucht op het Rasphuiscomplex, komen geen windwijzers voor. Op een dekselbokaal (KA 5460) met opschrift 't Welvaaren van de Tuchthuysmolen, is de kort na 1787 herbouwde molen van het Rasphuis aan de Kostverlorenvaart bij de Overtoom afgebeeld. Het theekoepeltje naast de molen is voorzien van een windwijzer, sterk gelijkend op dit exemplaar.
De windwijzer is afkomstig van het theekoepeltje naast de zaagmolen van het Rasphuis. Deze molen stond aan de Kostverlorenvaart bij de Overtoom. Het Rasphuis was aanvankelijk een gesloten werkhuis voor mannen die hadden gebedeld of een misdrijf hadden gepleegd. Het werd in 1596 opgericht in het voormalige Clarissenklooster aan de Heiligenweg (tegenwoordig winkelcentrum de Kalvertoren). De naam Rasphuis verwijst naar de arbeid die de mannen moesten uitvoeren. Zij raspten het hout van de brazielboom tot poeder. Dit was een grondstof voor textielverf. Nadat vanaf 1613 de bedelaars door de aalmoezeniers werden opgevangen, werd het Rasphuis vooral een gevangenis.
Tentoonstellingstekst
De windijzer is afkomstig van het theekoepeltje naast de zaagmolen van het Rasphuis aan de Kostverlorenvaart bij de Overtoom.