Terrine met deksel op onderschotel. Ovale terrine met gewelfde wand op vier poten in de vorm van rocailles. Gladde wand met cannelures, de bovenzijde ingesnoerd. Korte zijden met gebogen handgrepen in de vorm van rocailles, de aanzetten elk met een hoorn van overvloed. Gewelf deksel met cannelures en dekselknop in de vorm van een liggende koe. Ovale onderschotel met gecontourneerde rand, opgelegd met profielrand. De korte zijden elk met een schelpmotief, tot greep dienend.
Amsterdamse terrines van zilver uit de achttiende eeuw zijn betrekkelijk zeldzaam. Dit exemplaar toont de voor Amsterdam kenmerkende zware en symmetrische vormgeving; slechts in de toegevoegde ornamenten als pootjes en oren is de invloed van het rococo herkenbaar. Hiermee vormt deze terrine een sterk contrast met de weelderig uitgevoerde terrines die in dezelfde tijd in Den Haag werden geproduceerd (Baarsen 2001, p. 159-160, nr. 81).
Waarvoor de terrine precies heeft gediend is niet bekend. Voorheen werd aangenomen dat de knop in de vorm van een liggende koe erop zou kunnen duiden dat de terrine bestemd was voor ragout. Er zijn meer van dit soort dekselknoppen uit de achttiende eeuw bekend, zoals op een botervloot, in 1784 door de Amsterdamse zilversmid Jan ten Brink vervaardigd (Sotheby's 1995, p. 25 nr. 100). Vorm en uitvoering van het exemplaar in het Amsterdams Historisch Museum doen eerder denken aan een ontstaansdatum in het tweede kwart van de negentiende eeuw. Verwante dekselknoppen met koetjes komen voor bij botervloten en kaasstolpen uit omstreeks 1850 (Christie's 2002, p. X nr. 29). Zie voor een zwieriger vormgegeven Amsterdamse terrine uit 1764, toegeschreven aan Valentijn Caspar Bömcke: cat.nr. KA 14799. ( Bert Vreeken)