In het Amsterdamse Burgerweeshuis konden kinderen van Amsterdamse poorters (burgers met rechten om in de stad te wonen) terecht, die geen ouders of een moeilijke thuissituatie hadden. De Burgerwezen waren traditioneel gekleed in een zwart-rood uniform, dat voor jongens onder meer uit een broek, tweekleurig vest en pet en voor meisjes uit een kapje, tweekleurige jurk en witte onderkleding bestond. Het wezenuniform had een tweeledig doel: niet alleen zagen alle kinderen er ongeacht hun achtergrond allemaal hetzelfde uit, ook waren de Burgerwezen zo op straat gemakkelijk te herkennen. Weglopers konden zo eenvoudig gespot worden. In 1919 kwam er een einde aan het verplichte uniform, maar porseleinen beeldjes zoals deze hielden het in herinnering. ( Sarah Remmerts de Vries)