In het Amsterdamse Burgerweeshuis konden kinderen van Amsterdamse poorters (burgers met rechten om in de stad te wonen) terecht, die geen ouders of een moeilijke thuissituatie hadden. Het leven in het weeshuis of bij een baas, om een ambacht te leren, was voor de weesjongens zeker niet altijd fijn. Hoewel het verplichte tweekleurige wezenuniform het voor de weeskinderen lastig maakte om onopgemerkt over straat te gaan, lukte het sommigen toch om weg te lopen. Weggelopen weesjongens moesten voor straf ‘in het blok lopen’, waarbij een groot stuk hout met een ketting aan de enkels werd vastgemaakt. Dit was niet alleen lastig, maar deed ook pijn bij het lopen. ( Sarah Remmerts de Vries)