In het Amsterdamse Burgerweeshuis konden kinderen van Amsterdamse poorters (burgers met rechten om in de stad te wonen) terecht, die geen ouders of een moeilijke thuissituatie hadden. De kinderen kregen elke dag drie maaltijden opgediend. De hoofdmaaltijd aten ze met zijn vieren uit één baksbord, voor het brood werden platte tinnen broodschalen gebruikt. Bij de maaltijd werd bier geserveerd, dat de kinderen uit tinnen kannen dronken. In 1863 kwam er aan het gezamenlijk uit één schaal eten een einde, toen de weduwe Crommelin-Borski elk kind van het weeshuis een eigen bord schonk. Dat leidde tot een verdrievoudiging van de tinvoorraad. Met deze tinnen soeplepel kon soep in diepe borden geschept worden. ( Sarah Remmerts de Vries)
Amsterdam Museum, bruikleen van Stichting Het Burgerweeshuis - Rooms Catholiek Jongens Weeshuis