Op het toppunt van zijn macht, (...) deed Napoleon met zijn gemalin op 9 oktober 1811 zijn intrede te Amsterdam, dat bij de inlijving tot derde hoofdstad van het Franse rijk was verklaard. Hij kwam om zelf de behoeften van het land te kunnen beoordelen. Napoleon beweerde zich beminnelijk te willen voordoen, maar de tiërcering der staatsschuld was hem voorgegaan, het verlies van Java vergezelde hem en de drievoudige lichting voor de tocht naar Rusland volgde hem! Er zijn vele anekdotes bekend over dit veertiendaags bezoek van Napoleon en Marie-Louise. De autoriteiten hadden zich tot het uiterste ingespannen voor een feestelijke ontvangst. Hoe de keizer over de bevolking dacht, blijkt uit een gesprek dat hij met Caulincourt, de hertog van Vicenza, had tijdens een late avond- wandeling langs de eenzame grachten der kwistig versierde maar verarmde hoofdstad (meegedeeld door Dr. I.P. Arend in de Holland van 1854). De Hollanders, zo zei de keizer onder meer, zijn goede mensen. De vereniging van Holland met Frankrijk zal van onschatbaar nut zijn. Met de onze verenigd, vernietigt de Hollandse zeemacht die van Engeland. Binnen enkele jaren zullen wij meester op zee zijn. Daartoe moeten de Hollanders zich oprecht bij mij aansluiten. Sire! antwoordde Caulincourt, de goede ontvangst die Uwe Majesteit hier ondervindt, strekt om deze hoop te versterken. Zonder twijfel, hervatte Napoleon, indien deze althans niet het gevolg is van de geslepenheid van het ogenblik. Dwaas is hij die op de toejuiching van het straatvolk bouwt. Ik ben zeker vrijwel bij mijn brave Hollanders geslaagd. Er bestaat bij hen een instinct voor het grote en voor edele daden. Hun dapperheid evenaart die der Fransen. Dat is de veelvermogende band van overeenstemming tussen de beide volken.
Het artikel van Arend staat in ‘Holland’. Almanak voor 1854. J. van Lennep ed. (Amsterdam 1854) 60-83. ( Dedalo G. Carasso)