Tijdens de regering van Karel de Stoute kwamen de Nederlanden geheel onder het Bourgondische huis. Na Karels dood erfde zijn enige dochter Maria dus een uitgestrekt gebied. Er heerste alom verwarring, want vreemde vorsten bedreigden de meeste van haar staten of bezetten die. De geldmiddelen waren uitgeput. Daarvan maakten de Hollanders gebruik om Margaretha bij haar inhuldiging te Gent een reeks concessies af te persen, waaraan de naam van Groot Privilege werd gegeven. Daarbij werd de landsgravin de vrijheid ontnomen om zonder toestemming der Staten te huwen, schattingen op te leggen, munt te slaan, tollen te heffen, recht te spreken, oorlog te voeren en vergaderingen van edelen, geestelijkheid en steden bijeen te roepen. Aan Maria werd, in één woord, elke daad van souvereiniteit ontzegd. Het later zo genoemde Groot Privilege werd aan alle landen verleend waarover Maria regeerde. Daarnaast werden er gewestelijke charters uitgevaardigd, waarvan dat voor Holland en Zeeland zowel vanwege het aantal bepalingen als de afmetingen van het document, het Grote Privilege werd genoemd. ( Dedalo G. Carasso)