De snelle ontwikkeling van de wereldhandel deed in de eerste helft der zeventiende eeuw te Amsterdam de behoefte ontstaan aan een stadhuis dat evenwaardig zou zijn aan de schitterende huizen die de nijvere bevolking bouwde. Het moest een monument zijn voor de Munsterse vrede en de welvaart der burgerij. Na rijp beraad keurde een commissie uit de magistraat de ontwerpen van de bouwmeesters Jacob van Campen en Daniël Stalpaert goed. Reeds op 20 januari 1648 werd de eerste paal geheid. Op 28 oktober van hetzelfde jaar legden Gerbrand Pancras, Jacob de Graeff, Sybrant Valckenier en Pieter Schaep -zonen en neven van de regerende burgemeesters- de eerste steen: een wit marmeren blok aan de zuidhoek van het gebouw, tegenover de Kalverstraat. Het Latijnse opschrift van deze eerste steen is in gulden letters te lezen op een gedenkplaat in de vierschaar. Op 23 april 1655 werd de eerste raadszitting in het nieuwe stadhuis gehouden, nadat het oude, reeds gedeeltelijk afgebroken gebouw een prooi van het vuur was geworden. Het tegenwoordige Koninklijk Paleis, volgens tijdgenoten 's werelds achtste wonder, blijft ons als een opmerkelijk meesterstuk van de bouwkunst der zeventiende eeuw.
Deze eerste steen was al in de achttiende eeuw niet meer aanwezig. Het Amsterdams Historisch Museum is in het bezit van de zilveren troffel die Jacob de Graeff heeft gebruikt.