De vele belegeringen van Zuidnederlandse vestingen in de oorlog tegen Frankrijk, stimuleerden de talenten van twee vernuftige vestingbouwmeesters: Sebastien le Prêtre, ridder van Vauban, in Franse dienst, en Menno, baron van Coehoorn, in het Staatse leger. Hun bekwaamheid bleek in het bijzonder te Namen. Deze vesting was door Coehoorn versterkt en werd in 1692 door een overmachtig leger met een ontzaglijke artillerie onder leiding van Vauban aangevallen. De verdedigingswerken dekten voornamelijk het kasteel dat de stad beheerste. Daarvóór had Coehoorn het bolwerk William aangelegd. Dit was nog niet voltooid, maar wel zó ingenieus aangelegd dat Vauban overal op onoverkomelijke hindernissen stiet en verschillende malen zijn aanvalsplan moest wijzigen. Op 30 juni bedong de bezetting van 't kasteel een eervolle uittocht. Coehoorn liet toen zelf de verdedigingswerken aan zijn grote concurrent zien, die niet genoeg woorden van lof kon vinden. Coehoorns voldoening was echter groter toen drie jaar later onder zijn leiding de vesting herwonnen werd, hoewel vijftienduizend man haar verdedigden en Vauban de vesting zó had vervolmaakt dat men één der poorten het volgende opschrift had gegeven: Reddi quidem, sed vinci non potest.
De oorlog waarover De Vos spreekt is de Negenjarige Oorlog van 1688-1697. De vertaling van het Latijnse opschrift op de poort te Namen luidt: ‘[Deze vesting] kan weliswaar overgeleverd, maar niet overwonnen worden’. ( Dedalo G. Carasso)