Op 25 augustus 1830 barstte te Brussel de opstand uit. Deze was mogelijk geworden door een coalitie tussen de partijen van de geestelijkheid en de republikeinen en werd door de de Juli-revolutie in Parijs verhaast. De koning wilde het oproer door toegevendheid stillen. Hij verkoos onderhandelen boven het vergieten van bloed. Hij gaf om deze reden zijn troepen het bevel om te Vilvoorde te wachten. Zijn zoon, prins Willem, begaf zich, vertrouwende op zijn welverdiende populariteit, op 1 september zonder geleide naar Brussel. Daar aangekomen werd de poort achter hem gesloten. De straten waren overal versperd en het gepeupel drong met woeste bedreigingen op. Zijn kalmte en welberadenheid verlieten de prins net zo min als op het slagveld. De prins redt zich uit de menigte door onverwacht zijn paard tot een gewaagde sprong over de versperring te dwingen en bereikt ongehinderd zijn paleis. Daar stellen de ontevredenen met steun van de Zuidelijke leden der Staten-Generaal hun eisen: Scheiding tussen Noorden Zuid-Nederland en een afzonderlijk beheer der beide delen door Willem I. De prins belooft zijn medewerking en verlaat Brussel met het sedert het begin van de opstand achtergebleven garnizoen. ( Dedalo G. Carasso)