De Friezen hadden met de Romeinse landvoogd Paulinus een geschil over het eigendom van bepaalde gronden. Om de kwestie te beslechten werden enkele Friese gezanten naar keizer Nero in Rome gezonden. Toen zij daar een schouwspel bezochten, vroegen de Friezen waar de senatoren en leden van de ridderstand zaten. Zij vroegen waarom er zich verschillende mensen tussen bevonden die niet tot de Romeinen behoorden. Het antwoord luidde 'dat dit de gezanten der trouwste en dapperste bondgenooten van Rome waren. De gezanten namen toen tussen de senatoren plaats en zeiden 'dat de Friezen minstens even dapper en trouw waren als welk ander volk ter wereld ook'. Zij werden luid door alle aanwezigen toegejuichd. Het doel van hun zending mislukte echter, en de betwiste gronden werden aan de landvoogd toegewezen.
Het geschil over door de Friezen ontogonnen en bezit genomen gronden aan de Rijn betrof niet Paulinus, maar diens opvolger Dubius Avitus. Volgens Tacitus waren de gezanten twee Friese koningen. ( Dedalo G. Carasso)