Een compagnie schutters wordt gepresenteerd door hun aanvoerder, kapitein Jacob Gerritsz Hoing (1555-1625). Hij richt zich, links van het midden, tot de toeschouwer met een handgebaar. In zijn andere hand houdt hij een piek, het traditionele wapen voor de kapitein van een schuttersvendel. De renaissancearchitectuur op de achtergrond en de beeldennissen met Minerva en Neptunus verschaffen het groepsportret een theatrale allure. ( Norbert Middelkoop)
Catalogustekst
Een compagnie schutters wordt gepresenteerd door hun aanvoerder, de kapitein. Hij richt zich, links van het midden, tot de toeschouwer met een handgebaar. Vijf van de manschappen, de vaandrig in het midden, staan iets verder naar voren dan hun medeschutters. De theatrale opbouw van de compositie, met de suggestie van enkele brede podiumtreden waarop de schutters zijn opgesteld, veroorzaakt hoogteverschillen in hun onderlinge posities, zodat de rij koppen niet monotoon overkomt. In de geschilderde ruimte werken de classicistische façade en de obelisk op de achtergrond als een toneeldoek. Meer naar voren zijn beeldennissen te zien, met daarin Minerva (links) en Neptunus (rechts). Ze zijn afgezet tegen coulisseachtige, donkere partijen.
Dit schuttersstuk uit 1596 is toegeschreven aan Pieter Isaacsz op grond van stilistische overeenkomsten met een schuttersstuk van 1599 [SA 7339], dat door Pieter Schaep in 1653 als door ‘Pieter Ysaxz’ werd geïnventariseerd. Met de lijst van Schaep in de hand identificeerden Six en ’t Hooft het vervolgens als het schilderij genoemd in een zaal van de Kloveniersdoelen, voorstellende de compagnie van ‘Jacob Gerritsen Hoing capn, ... Appelman Lut. a°…’. Het schilderij is gedateerd boven op het steenblok links ‘A° 15 96’; een signatuur is niet aangetroffen. Wanneer we het formaat vergelijken met de locatie waar Schaep het in 1653 noemt, het ‘Haertgen’ in de Kloveniersdoelen, dan is er één wand waarop een dergelijk breed schilderij zou passen, met nog genoeg ruimte voor de zes ander genoemde schilderijen.
Voor de identificatie pleit ook dat de stroomgod, afgebeeld in het reliëf op de achtergrond alleen kan refereren aan De Amstel, waar de Kloveniersdoelen op uitkeek.
Het schuttersstuk heeft zijn oorspronkelijke hoogte behouden, blijkens de aangetroffen zelfkant van het linnen. Toch heeft het de tijd niet ongeschonden doorstaan. Links en rechts loopt het beschilderde oppervlak door tot op de omslag van het doek, wat wijst op een zekere inkorting. Op grond van een veronderstelde symmetrische opstelling van de schutters zou er aan de linkerrand ongeveer 20 cm ontbreken. Aan de bovenrand zijn links van het midden én ter hoogte van het hoofd van Neptunus rechthoekige vormen zichtbaar. Op deze twee plaatsen is het doek waarschijnlijk ingesneden om het om plafondbalken heen te kunnen plaatsen. Later zijn hier nieuwe stukken ingezet en bijgeschilderd. In de rechter bovenhoek bevindt zich een gebogen barst, die er op wijst dat het doek hier ooit omgevouwen is geweest. Dit is waarschijnlijk gebeurd rond de verplaatsing van het schilderij.
Kapitein Jacob Gerritsz Hoing en luitenant Appelman zijn de enigen over wie we iets te weten kunnen komen, aangezien de namen van de andere schutters onbekend zijn. De kapitein is gemakkelijk te herkennen als de figuur die ons nadrukkelijk aankijkt, links van het midden. Hij houdt een korte piek vast, het traditionele steekwapen van de kapitein. Jacob Hoing (1555-1625) was koopman. Hij bekleedde een aantal openbare functies, waaronder die van kapitein der schutterij. Hij woonde op de Nieuwendijk, waarvan een gedeelte behoorde tot wijk 2 van de Nieuwe Zijde. Zijn portret is allesbehalve ongeschonden tot ons gekomen. De oorspronkelijke kop is volledig verdwenen - ook het röntgenbeeld geeft niets te zien – en later opnieuw ingeschilderd. De huidige kop verschilt overigens van een eerdere versie die te zien is op een oude foto van vóór de restauratie van 1898.
De reden waarom alleen het hoofd van de kapitein is beschadigd moet misschien worden gezocht in de politieke verhoudingen na Hoings benoeming tot burgemeester door stadhouder Prins Maurits in 1618. Anders dan gebruikelijk bleef hij aan als kapitein van de schutterij. Als lid van de factie der orthodoxe Calvinisten was Hoing aldus is staat om beslissingen van de krijgsraad te beïnvloeden. Zo werden in 1620 met zijn steun twee pro-remonstrante luitenants uit de schutterij verwijderd. Acht jaar later, na Hoings dood in 1625, was het tij gekeerd en werden de twee gerehabiliteerd. Mogelijk als uitvloeisel van de geschillen is Hoings portret in de Kloveniersdoelen moedwillig beschadigd door een sympathisant van de liberale remonstrantse factie, als een opvallende daad van damnatio memoriae. Daarna moest de kop opnieuw worden ingeschilderd.
Welke schutter luitenant Appelman kan zijn, is lastig vast te stellen, aangezien geen van de schutters is voorzien van een partizaan, het steekwapen dat op een groot aantal 17de-eeuwse schuttersstukken door de luitenant wordt vastgehouden. Misschien is hij de man met grijs haar rechts die, half met de rug naar ons toe, als enige een hellebaard vasthoudt. Hiertegen pleit echter dat op latere schilderijen de hellebaard het traditionele steekwapen van de sergeants is. Een betere kandidaat is wellicht de jongere man met de lans en het kuras, staande tussen de kapitein en de vaandrig, conform de gewoonte om de drie hoofdpersonen in elkaars buurt af te beelden. Hij zou zeer goed Wybrand Appelman kunnen zijn, die in 1596 zo’n 38 jaar oud was. Hij was al in 1580 luitenant bij de schutterij en woonde bovendien aan de Nieuwendijk, in dezelfde wijk als Jacob Gerritsz Hoing. Ook Appelman was koopman; hij trouwde in 1578 en zal omstreeks 1558 zijn geboren. Appelman stierf in het jaar dat het schutterstuk voltooid werd; hij werd op 25 augustus in de Nieuwe Kerk begraven. Zijn sterfjaar lijkt uit te sluiten dat Schaep in 1653 een later schuttersstuk zou bedoelen, waarmee de identificatie van dit schuttersstuk als de compagnie van Hoing en Appelman wederom aan geloofwaardigheid wint. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
De conditie van het schilderij is slecht, hetgeen misschien gedeeltelijk te wijten is aan het ongebruikelijke weefsel van het doek, een zgn. oogjespatroon; de kop van de kapitein is geheel van restaurateurshand (Six, 1903).
Op het middenplan links en rechts beelden, voorstellende resp. Minerva en Neptunus. In de achtergrond in het midden een barokke gevel met een schilderij, voorstellende een stroomgod (de Amstel?).
Nadat Bredius cat.nr. 194 in 1886 had toegeschreven aan Cornelis Ketel (cat. Rijksmuseum, 1886) slaagde Six er door eliminatie in het te identificeren met het stuk dat in het handschrift van Schaep uit 1653 beschreven wordt "op de camer genoempt het Heertgen (..) 21. Ibidem Jacob Gerritsz. Hoing Capn, Appelman Lut., a° .." (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 138; Six, 1903). Daarnaast stelde Six het schilderij, naar eigen zeggen op instigatie van de heer C.G. 't Hooft, op naam van Pieter Isaacsz (Six, 1903).
Riegl onderscheidt tussen 1580 en 1610 twee stromingen in de Hollandse groepsportretschildering. De eerste richt zich vooral op het uitbeelden en coördineren van uiterlijke bewegingsmotieven, de tweede op het uitbeelden van innerlijke gemoedsbeweging. Riegl beschouwt Isaacsz als de belangrijkste meester van de eerste richting en ziet vooral in het hier besproken schilderij Isaacsz' belangstelling voor compositionele problemen. ( Rob Ruurs)