Volgens een keur uit 1606 moest de prelector van het Chirurgijnsgilde tweemaal per week een osteologieles geven. Op dit schilderij, dat aan Nicolaes Eliasz Pickenoy is toegeschreven, wordt zo’n les in de anatomie van de botten gegeven door dr. Sebastiaen Egbertsz (1563-1621). Hij is de man met een hoed op die met een schaartje de linkerbovenarm van het skelet aanwijst. Het skelet behoorde waarschijnlijk toe aan een ter dood veroordeelde Engelse zeerover. In 1615 was deze man door Egbertsz ontleed tijdens een anatomische les.
Linksboven op het schilderij zijn de namen te vinden van de afgebeelde overlieden, waarvan de nummers corresponderen met die boven de hoofden van de geportretteerde mannen. Van links naar rechts betreft het Lambert Jacobsz, Anthoni Jansz Uytdenhooven, Sebastiaen Egbertsz, Hendrick Claesz Koolvelt, Jan Arentsz de Wees en Gerrit Indies.
De symmetrische groepering rond het skelet, de ruimte die aan elke afgebeelde geportretteerde wordt gegund èn de levendige houdingen en gebaren van de overlieden maken dit tot een uiterst geslaagd groepsportret. In 1625 zou Pickenoy nog een tweede chirurgijnsportret schilderen. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
Wellicht naar aanleiding van de opening van de gildekamer in de Sint-Anthoniswaag op de Nieuwmarkt in 1619 bestelde het Amsterdamse chirurgijnsgilde een groepsportret, voor zover bekend het tweede in een indrukwekkende reeks. Jarenlang hing het daar tegen de schouw. Staan op het vroegste schilderij, uit 1601-’03, nog alle meester-chirurgijns geportretteerd, nu zijn slechts vijf chirurgijns, overlieden van het gilde in 1619, getuige van een osteologieles. Deze wordt gegeven door de bejaarde prelector dr. Sebastiaen Egbertsz (1563-1621), de enige die met zijn hoed op is afgebeeld. De personen kunnen worden geïdentificeerd met behulp van de namen, die later zijn aangebracht op het baldakijntje achter de prelector, en de nummers bij de mannen. Van links naar rechts: Lambert Jacobsz, Anthoni Jansz Uytdenhooven (ca. 1582-1630), Sebastiaen Egbertsz, Hendrick Claesz Koolvelt (ca. 1577-1645), Jan Arentsz de Wees en Gerrit Indies (ca. 1577-1622).
De compacte groep is meer dan eens geprezen vanwege de geslaagde compositie, die aan de afzonderlijke figuren de nodige ruimte laat. In vergelijking met het oudere schilderij valt op dat slechts twee van de zes geportretteerden de toeschouwer aankijken; de andere vier concentreren zich op hetgeen zich binnen de voorstelling afspeelt. Het centraal geplaatste skelet is ongetwijfeld naar de werkelijkheid geschilderd. In 1615 had Egbertsz het lichaam van een terechtgestelde Engelse zeerover ontleed, wiens geraamte regelmatig in inventarissen wordt genoemd. De doctor zal het zeer precies weergegeven skelet veelvuldig hebben gebruikt tijdens zijn osteologielessen voor het gilde, die hij volgens een keur uit 1606 tweemaal per week moest geven. De doorgezaagde en weer bevestigde schedelkap geeft een subtiele aanwijzing in deze richting. Wellicht omdat er al een Anatomische les met Egbertsz in de hoofdrol bestond, is gekozen voor de veel gangbaarder osteologieles. Of daarmee het prominent aanwezige skelet ook gezien mag worden als een verwijzing naar de vergankelijkheid van het menselijk bestaan, is de vraag.
Lange tijd is er getwist over de vraag wie dit ongesigneerde schilderij vervaardigd kan hebben. De vroegste bron, uit omstreeks 1750, noemt ‘Thomas de Kijzer’ als de maker, daarbij verwijzend naar oudere, verloren gegane stukken. Recentelijk zijn echter op stilistische gronden Werner van den Valckert en Nicolaes Eliasz Pickenoy als mogelijke schilders gesuggereerd. Het bezwaar dat kleeft aan een toeschrijving aan De Keyser is dat het dan zou gaan om een wel zeer ambitieus project voor de dan nog jonge meester. In verband met Van den Valckert is gewezen op de stilistische en compositorische verwantschap met diens schuttersstuk uit 1625. Degene die nog het meest in aanmerking lijkt te komen, is echter Nicolaes Eliasz Pickenoy, in wiens stilistische ontwikkeling het portret goed past. Door de recente restauratie van het sterk vergeelde en geretoucheerde schilderij heeft deze toeschrijving aan geloofwaardigheid gewonnen. Dat er geen signatuur is aangetroffen, hoeft niet als bezwaarlijk te worden gezien, aangezien Pickenoy slechts bij uitzondering signeerde of monogrammeerde. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus Kopstukken 2002-'03
Het tweede groepsportret voor het Amsterdamse chirurgijnsgilde werd geschilderd in 1619, wellicht naar aanleiding van de opening van de gildekamer in de Sint-Anthoniswaag. Jarenlang hing het daar tegen de schouw. In tegenstelling tot de eerdere Anatomische les van Aert Pietersz uit het begin van de zeventiende eeuw hierop slechts zes mannen geportretteerd. Vijf chirurgijns, die in 1619 overman waren van het gilde, zijn getuige van een osteologieles, die wordt gegeven door de bejaarde doctor Sebastiaen Egbertsz, de enige die met zijn hoed op is afgebeeld. Eén overman van destijds ontbreekt, waarschijnlijk omdat hij zich al had laten portretteren op de Anatomische les van Pietersz. De compacte groep is meer dan eens geprezen vanwege de geslaagde compositie, die aan de afzonderlijke figuren de nodige ruimte laat. In vergelijking met het eerdere schilderij valt op dat slechts twee van de zes geportretteerden de toeschouwer aankijken; de andere vier concentreren zich op hetgeen zich binnen de voorstelling afspeelt. Het centraal geplaatste skelet is ongetwijfeld naar de werkelijkheid geschilderd. In 1615 had Egbertsz het lichaam van een terechtgestelde Engelse zeerover ontleed, wiens geraamte regelmatig in inventarissen wordt genoemd. De doctor zal het zeer precies weergegeven skelet veelvuldig hebben gebruikt tijdens zijn osteologielessen voor het gilde, die hij volgens een keur uit 1606 tweemaal per week moest geven. De doorgezaagde en weer bevestigde schedelkap geeft een subtiele aanwijzing in deze richting. Wellicht omdat er al een Anatomische les met Egbertsz in de hoofdrol bestond, is gekozen voor de veel gangbaarder osteologieles. Of daarmee het prominent aanwezige skelet ook gezien mag worden als een verwijzing naar de vergankelijkheid van het menselijk bestaan, is zeer de vraag.
Reeds geruime tijd wordt er getwist over de vraag wie dit ongesigneerde schilderij vervaardigd kan hebben. De vroegste bron, uit omstreeks 1750, noemt ‘Thomas de Kijzer’ als de maker, daarbij verwijzend naar oudere, verloren gegane stukken.
Recentelijk zijn echter op stilistische gronden Werner van den Valckert en Nicolaes Eliasz Pickenoy als mogelijke schilders gesuggereerd. Het bezwaar dat kleeft aan een toeschrijving aan De Keyser is dat het dan zou gaan om een wel zeer ambitieus project voor de dan nog jonge meester. In verband met Van den Valckert is gewezen op de stilistische en compositorische verwantschap met diens schuttersstuk uit 1625. Degene die nog het meest in aanmerking lijkt te komen, is echter Nicolaes Eliasz Pickenoy, in wiens stilistische ontwikkeling het portret goed past. De opdracht voor de Anatomische les die hem zes jaar later door het chirurgijnsgilde werd verleend, zou daarmee ongetwijfeld het gevolg zijn geweest van het succes van dit geslaagde groepsportret. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
In 1619 lieten de overlieden van het Amsterdamse chirurgijnsgilde zich portretteren. Het was hun tweede opdracht voor een schilderij. Aanleiding was de opening van de gildekamer in de Waag in 1619. Het schilderij hing daar jarenlang tegen de schouw.
De overlieden zijn niet afgebeeld tijdens de jaarlijkse anatomische les. Sebastiaen Egbertszn geeft hun hier onderricht in de leer der beenderen. Dit college verzorgde hij tweemaal per week. De inmiddels bejaarde doctor, de enige man met een hoed op, had in 1615 het lichaam van een terechtgestelde Engelse zeerover ontleed. Waarschijnlijk is het diens skelet dat hier zeer precies is “geportretteerd”. De schilder is mogelijk niet Thomas de Keyser, zoals steeds is aangenomen, maar de iets oudere Nicolaes Pickenoy. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Sebastiaen Egbertsz. de Vrij (1563-1621) is behalve voorlezer van het chirurgijnsgilde, ook twee maal burgemeester geweest. Zijn denkbeelden over de armenzorg hebben mede geleid tot de oprichting van het Rasphuis en Spinhuis.
De afgebeelde chirurgijns waren in 1618 overlieden van het gilde.
Tentoonstellingstekst
Als onderwerp van dit groepsportret is niet gekozen voor een ontleding, maar voor een demonstratie in de osteologie, de leer der beenderen. Dr. Sebastiaen Egbertsz (1563-1621) was praelector (voorlezer) van het Chirurgijnsgilde vanaf 1594. Hij liet zich, als enige met hoed, portretteren temidden van vijf chirurgijns, terwijl hij uitleg geeft over het skelet. Doordat de twee voorste chirurgijns uit het beeld kijken, wordt de toeschouwer direct bij de voorstelling en dus bij de les betrokken.
De traditionele toeschrijving aan Thomas de Keyser is omstreden. Recentelijk is gesuggereerd dat het schilderij stilistisch verwant is met het vroege werk van Nicolaes Eliasz, terwijl ook Werner van den Valckert als maker is genoemd.
Tentoonstellingstekst
In 1619 verhuisde het Chirurgijnsgilde naar de voormalige Sint Anthonispoort op de Nieuwmarkt. Dit schilderij is waarschijnlijk bij
die gelegenheid besteld.
Het onderwerp is geen anatomische les maar een demonstratie in de osteologie, de leer der beenderen. Links naast het skelet staat de oude praelector Dr. Sebastiaen Egbertsz (1563–1621). In 1615 had hij het geraamte van een terechtgestelde Engelse zeerover geprepareerd. Mogelijk is dat hier afgebeeld. Een document uit 1750 noemt Thomas de Keyser als de schilder van dit groepsportret. De juistheid van deze toeschrijving wordt tegenwoordig echter betwijfeld.
Catalogus AHM 1975/'79
Links boven de namen der afgebeelde personen, met nummers erbij:
"(1) Sebasti Egbers (4) Lambert iacobs
(2) Anthoni uyt den Hof (5) Gerrit i(n)dies
(3) (Hen)drick Koolvelt (6) Ian de Wees".
Dit is duidelijk leesbaar op de in 1973 gemaakte detailfoto, Stedelijk Museum neg.nr. A 12290. Tilanus las Ludies in plaats van I(n)dies. Vardar wordt zowel bij Tilanus als in de catalogi van het Rijksmuseum "Sebald J. van" genoemd als voornaam van Uytdenhof en worden de nummers niet genoemd. Evenmin werd opgemerkt dat deze nummers corresponderen met nummers die bij elke figuur zijn aangebracht, namelijk v.l.n.r.: 4. 2. ? ? 6. 5. De derde figuur van links moet Egbertsz zijn. Uit een en ander valt af te leiden dat v.l.n.r. zijn afgebeeld: Jacobs, Uytdenhof, Egbertsz, Koolvelt, De Wees, I(n)dies. Lambert Jacobsz verwarre men niet met de schilder van dezelfde naam (zie H.F. Wijnman, in: Oud Holland 47, 1930, blz. 150, noot 2).
Johannes Monnikhoff meldt in het "Groot memoriaal van het chirurgijnsgild", dat uit 1746 dateert (handschrift in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam) over dit schilderij: "in 't jaar 1619 wierd den Heer Burgemeester Sebastiaan Egbertse ten tweede maale, en neevens hem de Overluyden welke ter dier tijd in dienst waaren, afgebeeld door de Konstschilder Thomas de Kyzer, in een stuk dat boven de Antoniswaag op de teegenwoordige Gilde en toen ook Ontleedkamer kort na het verkrijgen van dezelve, voor de schoorsteen opgehangen wierd: alwaar het noch geplaatst en is te vinden" (Tilanus).
De docent Dr. Sebastiaan Egbertsz (1563 1621) werd in 1595 praelector van het gilde der chirurgijns. Op 19 april 1619 opende hij de nieuwe ruimte voor anatomische ontledingen in de St. Anthoniswaag met een verklaring van het vijfde boek van Cornelis Celsus over Anatomie (Nuyens, blz. 53, 58, 59). Wellicht werd het schilderij, zoals Wegner zegt, ter gelegenheid daarvan geschilderd: het ontstond immers in hetzelfde jaar.
Volgens een gildekeur van 1597 diende Egbertsz twee maal in de week lessen over beenderen te geven (Nuyens, blz. 55). Mogelijk verklaart dat (mede) waarom een geraamte als studieobject is afgebeeld en niet een lijk onder sectie, zoals op de meeste andere anatomiestukken wél het geval is. Bovendien bezat het chirurgijnsgilde reeds een schilderij waarop Egbertsz is afgebeeld, terwijl hij een sectie verricht: het van 1603 daterende schilderij van Aert Pietersz (ons cat.nr. 336).
Door het vaststaande jaartal 1619 is ons stuk het vroegste dateerbare werk van De Keyser. Kronig ziet er de invloed in van de oudere meesters Corn. Ketel en Corn. van der Voort. Oldenbourg bespreekt de compositie uiterst gedetailleerd. Riegl wijst op "de innerlijke eenheid" waardoor het schilderij z.i. baanbrekend genoemd mag worden. Voor 't eerst speelt in een Amsterdams groepsportret niet het contact tussen geportretteerden en beschouwer de hoofdrol, maar het contact tussen de geportretteerden onderling, dat gedomineerd wordt door de docerende figuur van Dr. Egbertsz. Verder maakt Riegl de invloed duidelijk die het schil derij moet hebben uitgeoefend op Rembrandts 'Anatomische les van Dr. Tulp' van 1632 (Den Haag, Mauritshuis), doch gaat ook op de verschillen tussen beide werken in (opmerkingen daarover ook bij Rosenberg, 1964 en Fuchs).
Op beide stukken draagt slechts de hoogleraar een hoed en zijn de anderen blootshoofds, zo merkte Martin op (Martin, blz. 188). Deze auteur, die ons schilderij eveneens “een groote stap vooruit”vond, werd verder gefrappeerd door de glimlach op de gezichten. "Met het laten glimlachen van eenige afgebeelden beoogde De Keyser vermoedelijk een afleiding van den "griezeligen" indruk van het geraamte" (Martin, blz. 187). Wegner prijst de meesterlijke weer gave van dit skelet: "an dem Egbertsz auf den Streit um die 12. Rippe hinweist". Meer recent achtten Rosenberg en Slive de afzonderlijke portretten op cat.nr. 210 wel geslaagd, de groepering der figuren echter niet.
( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Hij had het nooit kunnen vermoeden, de in 1615 ter dood gebrachte Engelse zeerover, dat hij nog eens als skelet op een schilderij zou eindigen. Lichamen van terechtgestelde misdadigers worden vaak aan medici ter beschikking gesteld. Dr. Sebastiaen Egbertsz, met hoed, doceert tweemaal per week de leer der beenderen aan de leden van het chirurgijnsgilde, waarvan we hier het bestuur zien.
De osteologie-les van Dr. Sebastiaen Egbertsz, 1619
Thomas de Keyser (1596/97-1667), toegeschreven
In 1619 verhuisde het Chirurgijnsgilde naar de voormalige Sint Anthoniswaag op de Nieuwmarkt. Dit schilderij is waarschijnlijk bij die gelegenheid besteld. Gedurende vele jaren heeft het tegen de schouw van de gildekamer gehangen. Het onderwerp is geen anatomische les, maar een demonstratie in de osteologie, de leer der beenderen. Links naast het skelet staat Dr. Sebastiaen Egbertsz (1563-1621), sinds 1595 praelector van het Chirurgijnsgilde. De namen van alle afgebeelde personen staan linksboven geschreven. In 1615 had Sebastiaen Egbertsz het skelet van een Engelse zeerover geprepareerd. Mogelijk is dat hier afgebeeld. Een document uit 1750 noemt Thomas de Keyser als de schilder. Het groepsportret is echter stilistisch verwanter met het werk van Werner van den Valckert (ca.1580 - ca.1627).