‘Ik sluit van daegh een ring van zesmael ellef jaeren,/ En zie myn hooft besneeuwt, en tel myn gryze haeren,/ Oock zonder glazen oogh, in deze schildery,/ En noch ontvonckt myn hart in lust tot poëzy;/ Terwyl ick Lucifer zyn treurrol leer’ volspelen,/ En met den blixem sla, op hemelsche tooneelen,/Ten schrick en spiegel van de Staetzucht, en de Nyt./ FIat is myn ouderdom? een roock, een damp, geen tyt.’
schreef Joost van den Vondel over zijn portret door Govert Flinck. De dichter en toneelschrijver, die op 17 november 1653 66 was geworden, voltooide in 1654 inderdaad zijn treurspel Lucifer, over de gevallen engel die in opstand kwam tegen god. Het stuk bracht Vondel weinig goeds. Al na twee opvoeringen werd het verboden door het stadsbestuur, omdat predikanten bezwaar hadden tegen de vermenging van kerkelijke en menselijke elementen. Dat werd als katholiek ervaren. Tot overmaat van ramp ging twee jaar later de kousenwinkel die Vondel van zijn vader had overgenomen failliet. Hij moest de rest van zijn leven rondkomen van zijn loon als boekhouder van de bank van lening, een baan die niet veel voorstelde. Met Govert Flinck ging het na 1653 juist crescendo; hij kreeg belangrijke opdrachten van het stadsbestuur ter verfraaiing van het in 1655 in gebruik genomen nieuwe Stadhuis. Hij stierf echter voordat hij al die opdrachten had kunnen voltooien. Vondel ging in 1668 met pensioen en overleefde Flinck ruimschoots. ( Tom van der Molen)
Catalogus Kopstukken 2002-'03
‘Ik sluit van daegh een ring van zesmael ellef jaeren,
En zie myn hooft besneeuwt, en tel myn gryze haeren,
Oock zonder glazen oogh, in deze schildery,
En noch ontvonckt myn hart in lust tot poëzy;
Terwyl ick Lucifer zyn treurrol leer’ volspelen,
En met den blixem sla, op hemelsche tooneelen,
Ten schrick en spiegel van de Staetzucht, en de Nyt.
Wat is myn ouderdom? een roock, een damp, geen tyt.’
Zo bezingt Joost van den Vondel zijn portret ‘toen Govaert Flinck my uitschilderde, in het jaer M D CLIII’. Nederlands bekendste toneelschrijver werkte in deze tijd juist aan zijn treurspel Lucifer, dat hij in 1654 voltooide. Flinck had zich in 1633 in Amsterdam gevestigd, waar hij drie jaar als leerling bij Rembrandt werkte. In de jaren veertig ontwikkelde hij zich tot een gevierd portretschilder. Flincks portret van Vondel kan zijn ontstaan naar aanleiding van het huldeblijk dat de dichter ten deel viel op 20 oktober 1653, tijdens een door de leden van het Sint Lucasgilde belegde bijeenkomst in de Kloveniersdoelen. Tijdens die gelegenheid zouden Jan Lievens en Jan Lutma portretten van Vondel hebben vervaardigd. Omdat Vondel in de eerste regel van het vers refereert aan zijn 66ste verjaardag (‘zesmael ellef jaeren’), die plaatsvond op 17 november 1653, zal het portret door Flinck hoe dan ook kort na de feestelijkheden zijn geschilderd.
De beeltenis is identiek aan het Vondel-portret door Flinck dat in 1655 door de dichter was voorbestemd om gestuurd te worden naar Gerard Hulft (1621-1656), de nieuwbenoemde Directeur-Generaal van Nederlands Indië. Ook voor die gelegenheid schreef Vondel een vers op zijn schilderij. Hulft, die ook door Flinck is geportretteerd, sneuvelde echter al in 1656 op Ceylon op zijn heenreis naar de Oost – reden waarom het portret van Vondel waarschijnlijk in Amsterdam is gebleven. In 1662 kon het daarom opnieuw worden bezongen, ditmaal door Vondels vakbroeder Jan Vos.
Pas in 1879 werd het veelbezongen portret herkend in de kleine paneelschildering met afgeronde hoeken, die, sinds de verwerving ervan door het Rijksmuseum in 1815, steeds op naam van Jan Lievens had gestaan. Ervan uitgaande dat het inderdaad om een en hetzelfde portret gaat, zal het uit Vondels bezit zijn beland in de verzameling van Jan Six I, uit wiens nalatenschap het in 1702 werd verkocht. Een eeuw later was Jeronimus de Bosch er de eigenaar van. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Joost van den Vondel (1587-1679) was afkomstig uit Keulen. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste Nederlandse dichter van de Gouden Eeuw. Vondel schreef toneelstukken en honderden gelegenheidsgedichten, onder andere op de inwijding van het stadhuis in 1655. In 1653 werd hij gelauwerd door het Amsterdamse Sint Lucasgilde, het gilde van de schilders. Mogelijk naar aanleiding hiervan is hij door Govert Flinck eportretteerd. Bij dat portret schreef Vondel een gedicht over zichzelf. Flinck, afkomstig uit het Duitse Kleef, verhuisde in 1633 naar Amsterdam waar hij drie jaar als leerling bij Rembrandt werkte. In de jaren veertig werd Flinck een gevierd portretschilder. Flinck en Vondel raakten waarschijnlijk omstreeks 1653 bevriend. Flinck portretteerde de schrijver, Vondel op zijn beurt zong de lof van de schilder.