Dit winterse tafereel is getekend door Jacob Perkois (1756-1804), kunsttekenaar uit Middelburg. Na daar enkele jaren te hebben gewerkt voor de Oost-Indische Compagnie wijdde hij zijn hele leven aan de kunst, en richtte hij in het jaar 1778 mede de Middelburgse Tekenacademie op. Hij verdiende zijn brood met het tekeningen van miniatuurportretten, die volgens contemporaine biograaf Roeland van Eynden “welgelijkend waren.”
Perkois’ favoriete onderwerp was de mens. Hij werd vooral bekend om zijn tekeningen van ‘typen’ die hij op straat zag, waaronder verkopers, bedelaars en straatmuzikanten. Deze voerde hij uit in krijt, soms gecombineerd met waterverf. Zijn kleurgebruik was kenmerkend licht, haast doorschijnend. Verschillende auteurs, zowel in zijn eigen tijd als in recentere publicaties, karakteriseren het werk van Perkois als “ironisch.” Zijn soms mierzoete voorstellingen bezitten duidelijk elementen van zowel het tekenachtige classicisme als de zachtgekleurde rococo. Zelfs zijn braafste figuren hebben vaak een trekje om hun mond, alsof zij op het punt staan om in lachen uit te barsten. Kunsthistoricus Laurens J. Bol legt in zijn tekst over Perkois uit dat de man het ironische element van zijn werk beperkte door zijn tekeningen wel erg natuurgetrouw te houden (beschreven door Bol als “een scherpziende en kieskeurige waarheidsliefde”), waardoor zijn tekeningen minder naar karikatuur neigen, en meer naar het humoristische.
Deze voorstelling toont een meisje in een slee, dat geduwd wordt door een jongen op schaatsen. Op de achtergrond is de in 1876 afgebroken Vlissingsepoort te zien, die de tekening in Perkois’ thuisstad Middelburg plaatst. De tekening is vervaardigd zoals veel van Perkois’ werken van vóór 1790; door het combineren van rood en zwart krijt met lichtgekleurde waterverf. Vooral de verschillende tinten rood en roze, in combinatie met het transparante blauw zijn kenmerkend voor Perkois’ oeuvre.
Bol, die Jongen op schaatsen achter een ijsslede waarin een meisje zit zelf IJsvermaak op de stadsvest noemt, beschrijft de tekening als “mild-ironisch”. De voorstelling is inderdaad zodanig suikerzoet, dat er haast een zekere ironie achter móet schuilen. In de combinatie van pasteltinten en nauwkeurige lijnvoering komt tevens de eerdergenoemde balans tussen rococo en classicisme duidelijk naar voren.
Dit werk is in de collectie van het Amsterdam Museum gekomen middels het legaat van Carel Joseph Fodor (1803-1860). Die liet het werk in 1860, hetzelfde jaar als waarin hij stierf, kopen door Arie Lamme (1812-1900) op de veiling van Willem Baartz (1798-1860). Het werk duikt bijna een eeuw eerder op in een veilingcatalogus uit 1788, op de veiling van een meneer Jan Willem Heybroek (?-1788) in Rotterdam. Toen is het werk verkocht aan een zekere Mastrigt voor 28 gulden.
( Nina Reid)