Rijglaars (links) van blauw zijde satijn afgezet met koord galon. Enkelhoog model met taps toelopende neus en hak. De opening van de laars is afgezet met een gedraaid koord van blauwe en beige zijde, met aan beide uiteinden een kwastje. Middenvoor een vetersluiting met metalen oogjes en een beige zijden veter. Langs de bovenkant en de vetersluiting een beige sierstiksel. Onderaan de vetersluiting is de laars versierd met een opgestikt roosje van ivoorkleurige zijde. De laars heeft een bruine lederen zool en de hak is bekleed met zwart satijn. Aan de binnenzijde langs de bovenrand is een blauwgroene zijden bandje opgestikt. De laars is gevoerd met beige keperkatoen, en de flap met beige zijde. De binnenzool is van zeemleer.
Na circa 1830 komen naast de zijden en fluwelen schoentjes voor de welgestelde dames ook laarsjes in de mode. Wat de modieuze herenschoen betreft; de laars heeft het in de achttiende eeuw al gewonnen van de schoen. Voor vrouwen is het dan uitgesloten dat zij laarzen dragen, dat werd als onflatteus beschouwd. Een uitzondering vormt de paardrijlaars, die alleen tijdens het rijden wordt gedragen. Rond 1835 beginnen dames laarsjes in het dagelijkse leven te dragen. De vroege halve laarsjes met platte hak zijn enkelhoog en worden met veters of knoopjes gesloten. Om de voet beter uit te laten komen zijn de laarsjes op smalle leest geschoeid. Bij schoenen is er tot ongeveer 1890 geen onderscheid in een linker- en rechterschoen aangebracht, laarsjes daarentegen worden al vanaf circa 1840 naar de leest gevormd.
Halve laarsjes zijn gedurende de negentiende eeuw vooral mode voor wandelen en paardrijden; gekleurde laarsjes worden enorm populair. Na 1850 zijn ze meer dan enkelhoog. Ook de hakhoogte neemt toe. Halverwege de negentiende eeuw komt de massaproductie op gang en kunnen niet alleen welgestelde dames, maar ook de werkende dienstbodes zich laarsjes permitteren. De laarsjes bedekken de gehele voet en zijn met zijden stoffen en borduursels versierd. ( Annemarie den Dekker)