opschrift op achterzijde links onderaan met inkt: J:De Freij fecit
stempel op achterzijde links onderaan: MF (Museum Fodor)
opschrift achterzijde rechts onderaan: Ph.
opschrift voorzijde links onderaan: Drost f / 1654
legaat 1860-12-24
inv.nr. TA 10522 in depot
Een man in zestiende-eeuws kostuum zit op een met bont beklede stoel. Hij draagt een rode hoef met veer op het hoofd. Hij is en profil afgebeeld, en kijkt over zijn rechterschouder. Met de linkerhand maakt hij een orerend gebaar naar iets buiten de afbeelding.
Johannes de Frey (1770-1834) was in de eerste plaats reproductiegraficus, beroemd om zijn kopieën naar oude meesters. Samen met zijn zus Anna Alida de Frey (1775-1808) werd hij onderwezen in de tekenkunst door zijn zwager, Jacobus Johannes Lauwers (1753-1800). Uiteindelijk legde De Frey zich toe op het maken van etsen naar zeventiende-eeuwse kunstenaars. Hij was hier redelijk succesvol mee en reisde in 1806 naar Parijs om zijn vak daar te beoefenen. In 1834 overleed hij daar.
Deze halffiguur in waterverf toont een zittende man met een rode baret, die met zijn rechterhand een orerend gebaar maakt naar iets buiten de voorstelling. Het werk is een kopie naar een schilderij van Willem Drost (1633-1659) uit 1654. De man heeft bruin haar, een snor en baard en draagt een zestiende-eeuws kostuum voor edelen. Zijn metalen ketting suggereert dat hij een krijgsman is.
De Frey heeft Drosts schilderij in 1796 gekopieerd als ets. Hiervan bevinden zich twee proefdrukken en een definitieve druk in het Rijksmuseum te Amsterdam. Kunsthistoricus Jonathan Bikker suggereert in Willem Drost: A Rembrandt Pupil in Amsterdam and Venice (2005) dat De Freys ets niet zal zijn gemaakt naar het origineel, maar naar een tekening die Lauwers van het werk maakte, waarvan de huidige locatie niet bekend is. Dit baseert hij op het feit dat de ets is gedateerd in 1796, toen het originele werk reeds twee jaar in Leipzig was. Bikker vermeldt echter niet dat De Frey ook zélf een tekening naar het werk maakte. Deze tekening kan een kopie van Lauwers’ tekening zijn, maar aangezien niet bekend is hoe deze eruit heeft gezien is dit onmogelijk te concluderen. Wellicht heeft De Frey het werk van Drost vóór 1794 heeft gezien, toen het nog in een Amsterdamse collectie zat, en het in 1796 overnam van zijn eigen tekening. De toeschrijving van het origineel aan Drost is afkomstig van de ets van De Frey; een eerder bekende gravure schrijft het werk toe aan Giorgione (1478-1510). De Freys tekening en prent zijn de enige bekende reproducties waarop de ‘maker’ als Drost staat aangeduid. In 1830 maakte een druk van de prent deel uit van een kunstloterij, waarbij kunstenaars en verzamelaars werken doneerden. De prent is bijgedragen door Mej. Wed. J. Lauwers, de zus van Johannes Pieter de Frey.
Over de herkomst van deze tekening is weinig bekend. Hij bevond zich in de collectie van Carel Joseph Fodor, die na diens dood aan de stad Amsterdam is geschonken. Fodor kan om meerdere redenen geïnteresseerd zijn geweest in deze tekening. In de eerste plaats kan het zijn geweest omdat het Rijksprentenkabinet in het Rijksmuseum de prenten van dit schilderij reeds in 1828 had aangekocht, waardoor de tekening voor Fodor interessant werd. Hij verzamelde voornamelijk eigentijdse schilderijen, die vaak teruggrepen op tradities uit de zeventiende eeuw. Mogelijk was dus de link met de Gouden Eeuw wat hem aantrok aan deze tekening.
( Nina Reid)