CORNELIS JOHANNES ROOBOL
Acteur, schouwburgdirecteur
Den Haag, 4 januari 1806 – Amsterdam, 12 mei 1870
Nadat hij enkele jaren ambtenaar was bij het Ministerie van Justitie, is Roobol van 1829 tot 1870
als acteur en directeur aan de Amsterdamse Stadsschouwburg verbonden geweest. Aanvankelijk
was hij een der zeven directeuren die van 1840 tot 1845 de scepter zwaaiden, sinds 1859 vorm-
de hij samen met Johannes Tjasink de leiding, sinds 1862 met Tjasink en Anton Peters, Roobols
loopbaan loopt parallel met een weinig hoogwaardige periode in de Nederlandse toneel-
geschiedenis. De stukken die werden opgevoerd moesten zoveel mogelijk op de lachspieren
werken van een op hilariteit belust publiek. Roobol, een intelligent man met een groot gevoel
voor toneel, heeft geprobeerd zich te verzetten tegen deze gang van zaken. “Waarschijnlijk zal
aan Roobol, de enige der sociétaires met een literaire ontwikkeling, wel te danken zijn geweest
dat het achttiende-eeuwse treurspel niet geheel van de speellijst verdween en ook Shakespeare
er met Hamlet of Othello nog op compareerde, zij het oirbaarheidshalve in het klassicistische
model van de kuise Ducis, die er blij-eindende tragedies van had gemaakt.” Toen aan de zeven-
koppige directie een einde kwam en Jan Eduard de Vries de leiding overnam, verdween het laat-
ste sprankje dramatiek, plaatsmakend voor enkel spektakel- en blijspelen. Tot 1859 wijdde
Roobol zich geheel aan toneelspelen. Als acteur was hij wel degelijk een man van zijn generatie.
Zijn spel was zwaar aangezet, alhoewel hij in zijn deftigheid minder luidruchtig overkwam dan
de meeste andere acteurs. Roobol speelde een groot aantal historische rollen, zoals Lodewijk XI
en Lodewijk XIV in de stukken van Delavigne. ( Liesbeth van Stekelenburg)