Jas van een Galapak (voor statie of hofdracht) van donkerbruin getrokken fluweel met kleine ingeweven lichtblauwe blokjes (satijn), gevoerd met crèmekleurige gewatteerde zijde. De lange jas, voor schuin weggesneden, met zeer hoge opstaande kraag, die voor iets afgeschuinde is. Rechts op de kraag een knoopje. Lange aangesloten mouwen met vrij brede manchetten waarop 3 knopen, langs voorpand 9 knopen, op borsthoogte 4 knoopsgaten, verdere knoopsgaten ontbreken. Laag aangezette achterpanden door split verdeeld boven en onder aan ter weerzijden van het split 2 knopen. Direct onder de taille zeer diepe horizontale zakken, met geschulpte zakkleppen, waaronder 3 knopen. De platte knopen zijn allen geborduurd. De 4 knoopsgaten zijn afgeboord met goudkoord. Brede rand van rijk zijden borduursel in de kleuren crème, beige, 2 tinten lichtbruin, motoranje, zwart, goud, zilver en pailletten langs de beide voorpanden, over de schouders, aan en op de kraag, rondom de dito geborduurde zakkleppen, boven en aan weerszijden van het split, de manchetten en halskraag zijn geheel geborduurd in hetzelfde patroon.
BORDUURSEL: florale motieven n.l. groot bloemige winden (open en in knop), spirea, korenaren en bladeren. Langs de rand met een motief van donsveertjes.
KNOPEN: gecordonneerd met in het midden bloemrozetjes.
Het driedelige mannenpak - dat door de engelse koning Charles II in 1666 is geïntroduceerd – wordt voor het eerst vanaf 1678 in Franse kostuumprenten overgenomen. Het ondergaat vervolgens een aantal aanpassingen in stof en versiering en wordt habit à la française genoemd. Het geborduurde habit (rokjas) krijgt als galapak rond 1690 de vorm die het in grote trekken in de achttiende eeuw zou behouden.
Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw wordt het mannenkostuum soberder en donkerder van kleur. Versieringen beperken zich tot de randen van jas en kraag. De vesten blijven wel uitbundig versierd. Rond 1780 zijn er vele stoffen met ingeweven motieven.
Dit pak is een voorbeeld van de galakleding die aan het hof is gedragen. De stof is donkerbruin fluweel met ingeweven, lichtblauwe satijnen blokjes. De lange jas is volgens de mode aan de voorpanden schuin weggesneden en heeft een hoogstaande boord. Vanaf ongeveer 1780-’90 groeit de staande boord tot de nek, de periode hiervoor is het slechts een klein staand boordje. De mouwen zijn strak met brede manchetten. De brede randen van de jas zijn versierd met borduursel.
Een enkele man waagt zich gedurende de gehele achttiende en een deel van de negentiende eeuw aan korsetten en kuitvullingen voor onder de kleding. Daarentegen is het dragen van gepoederde pruiken, zeker in Nederland, tot ca. 1790 heel gewoon. Uiteindelijk laten de heren hun eigen haar lang groeien en wordt de pruik alleen nog gedragen door oudere of ouderwetse heren. ( Annemarie den Dekker)
Na de Franse Revolutie (1789) was het niet meer gebruikelijk om via rijk versierde kleding te laten zien tot welke stand je behoorde. Als gevolg daarvan werd het mannenpak soberder van kleur. Versieringen beperkten zich tot de randen van de jas en kraag. Alleen de vesten bleven uitbundig versierd. Dit pak is een voorbeeld van galakleding die aan het hof werd gedragen. De lange jas is volgens de mode aan de voorpanden schuin weggesneden en heeft een hoog opstaande boord. De mouwen zijn strak met brede manchetten. ( Annemarie den Dekker)
Amsterdam Museum
Onderzoek naar en fotografie van de 18e- en 19e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds, het Netty van Doorn Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds