De kapitein en de luitenant zijn gezeten, om hen heen staan de schutters, in het midden de vaandrig. Vermoedelijk bevinden zij zich voor de brouwerij 'De Zwaan'. De schutters zijn bewapend met pieken, hellebaarden, lansen en geweren
Origin
Kloveniersdoelen, Grote Schutterszaal; Stadhuis, burgemeesterskamer; bruikleen aan Rijksmuseum sinds 1926
In 1631 is de nieuwe grote zaal van de Kloveniersdoelen klaar. Voor de hoge wanden worden maar liefst zeven groepsportretten besteld. Dit schilderij komt direct naast de Nachtwacht te hangen. Anders dan Rembrandt zet de maker, Nicolaes Pickenoy, alle mannen er goed zichtbaar op. Het zijn immers zijn opdrachtgevers: per persoon hebben ze zo’n 60 gulden betaald.
Catalogue AHM 1975/'79
De groep bevindt zich waarschijnlijk voor de brouwerij "De Zwaan", tussen de Gasthuismolensteeg en de Kruissteeg (Six 1886). Links in de verte een stadspoort, de Jan Roodenpoortstoren, die tot klokketoren diende van Wijk 4 (Meijer 1885).
Het doek behoort tot de reeks van schilderijen die besteld werden ter verfraaiing van de in of kort voor 1638 gereed gekomen nieuwe zaal van de Kloveniersdoelen. Six (1909) meende dat de plechtige ontvangst in Amsterdam van Maria de Medici in 1638 de aanleiding tot de bestelling was. Echter zijn er voor deze veronderstelling, die in alle latere literatuur werd herhaald, geen goede gronden, zoals Kok (1967) uiteenzette. In 1642 werden in deze zaal aan de wand tegenover de ramen drie der bestelde stukken geplaatst, en wel, van links naar rechts, Rembrandts Korporaalschap van kapt. Frans Banning Cocq (de "Nachtwacht"), de hier beschreven Elias, en Jacob Backers Korporaalschap en kapt. Cornelis de Graeff (ons cat.nr. 18). Deze opstelling van de schilderijen is ons bekend door het handschrift van Schaep (1653). Het tijdstip waarop Elias' Korporaalschap geplaatst werd, is met zeldzame precisie bekend: uit enige documenten die betrekking hebben op dit schilderij, blijkt namelijk dat de schilder Bartholomeus van der Helst en de apotheker Pieter Harbers een weddenschap hadden afgesloten over de vraag of Elias, wiens traagheid berucht was (zie hierover ook ons cat.nr. 139), op 26 juli 1642 het onderhavige schilderij voltooid zou hebben. Het eerste, nog niet eerder gepubliceerde, document dat op deze zaak betrekking heeft, luidt als volgt:
"Op huijden den 29e julij a(nn)o 1642 Compareerden voor mij Cornelis Tou Not(ari)s en in presentie van nabesc(hreven) getuygen Grismond Claess out 40 Jaren, en Johannes Doots out 42 Jaren beijden kistemakers. Ende hebber bij ware woorden inplaetse, ende onder presentatie van eede solemneel ten versouck van Sr Pieter Harbers getuijcht verclaert ende geattesteert, hoe waer is dat nu enige dagen geleden in de nieuwe cluveniersdoelen op de groote sael gebracht ende door haer getuijgen in sijn volle lijsten vast geset is de schilderij oft contrafeitsel vant corporaelschap van de hear Capiteijn Jan Claess van Vlooswijcq, gelijck ick notaris voornoemt ende de ondergesc(hreven) getuijgen op huijden tselve in syn vollen Form ende lijsten gesien ende bevonden hebben. Alles oprecht Gedaen tAemsterdam ter presentie van Dirck Pietrss Clapmuts en Jan Jacobss kistemakers jongen als getuijgen." (Gemeentearchief, Naa nr. 1422, fol. 196; transcriptie D. Carasso).
Hieruit blijkt dus dat Van der Helst, die gewed had dat Elias niet op tijd klaar zou zijn, de weddenschap verloren had. Toch ontstond er onenigheid over de uitslag, zoals te lezen valt in het volgende document, opgemaakt voor notaris J. v.d. Hoeven te Amsterdam en gepubliceerd door Bredius (1895):
"Wij onderschreven Pieter Harpers, Apoteecker ende Barthelomeus van der Helst, schilder, bekennen metten anderen veraccordeert, overeengecomen en verdragen te syn in deser manieren, namentlijck alsoo wy eenigen tijt geleden hebben aengegaen seecker Contract van weddinge, namentlycken dat ick Van der Helst voor Pieter Harpers soude maecken een stuck schildery met verscheyden Conterfeijtsels op conditie dat hy Harpers hetselve stuck soude voor niet hebben indien seecker schildery van een Corporaalschap by Nicolaes Elyas doenmaels te schilderen op den 28e July lestleden volmaeckt soude opgehangen sijn op de Cluyveniersdoelen deser stede, ende in cas datter contrarie soude bevonden werden, dat hij Harpers het voorsz. stuck mette conterfeijtsels dubbelt soude betalen als vermogens het Contract onder ons handen daervan gemaeckt, en dat ter saecke van de voorsz. weddinge wie gewonnen off verlooren hadde, questie is ontstaen, soo ist dat wylieden mits desen verclaeren deselve questie ende differentie alingh ende al gesubmitteert ende verbleven te hebben aen de Eersamen Thomas Keijser ende Herculus Sandertsz, beyde schilders binnen deser stede omne by henlieden gedecideert ende getermineert te werden, soo sijluyden naer recht, reden en billicheyt uyt den bewijsen ende reedenen van parthijen sullen bevinden te behooren, sonder de saecke te mogen kreucken, tensij met believen van partijen, des beloven wijluijden met de uytspraecke by de voornoemde mannen ter saecke voorsz. te doen, te vreden te sullen syn, sonder ons met eenige middelen van relieff, reductie off appellatie te sullen behelpen als daeraff wel expresselyck renuncieerende mits desen. Enz.
Aldus gedaen enz. In Amsterdam den eersten October Ao. 1642.
W.g. Bartholameus van der Helst.
Pieter Harbers."
De volgende dag verklaarde Elias voor notaris Tou dat hij inderdaad voor 16 juli het stuk voltooid had:
"Op huyden den 2en October 1642 compareerde .. Sr. Claes Elias, schilder, out 50 jaren en heeft bij ware woorden in plaatse en onder presentatie van eede solemneel ter versoucke van Pieter Harbers, Apoteecker, getuycht, verclaert en geattesteert, hoe waer is dat hij getuyge op den 10en dach der lestleden maent Juli op de Nieuwe Cluyveniersdoelen heeft doen brengen seecker schilderij van een Corporaalschap var Capiteyn Vlooswycq, bij hem getuyge geschildert, en dat hij getuyge op den 28e derselver maent July noch oock daerna, jae selfs eenige dagen daar te voren aen de gemelte geschilderij niet verandert off yets aen geschildert heeft, maer dat het selve stuck al voor den 16e July voorsz. alsoo volmaeckt was, als de gecontergeyte personen selffs begeert en geordoneert hebben. Alles oprecht enz.
w.g. Nicolaes Elyas"
(gepubliceerd door Six, 1909).
Tot zover het verhaal van de weddenschap.
In het handschrift van Schaep uit 1653 wordt ons schilderij genoemd op de groote kamer boven in de Kloveniersdoelen, onder nr. 5: "Ibidem, volgende als voren, Jan Claesz. Vlooswijck Capn, Gerrit Hudde Lut., gedaan ao ............ bij .............. (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 136).
Van Dyk verhaalt in 1758 waarom enige schilderijen vanuit de Kloveniersdoelen worden overgebracht naar het stadhuis: "Nu komen wy in net VERTREK DER HEEREN BURGEMEESTEREN, en beginnen met de oudste Schilderyen aldaar. Zynde drie Schutters gezelschappen, die voormaals in de Kolveniers Doelen, op de groote Zaal, zyn geplaatst geweest, maar dewyl deeze Stukken by de verkoopinge zeer verdurven wierden, en daar en boven zo door Broddelaars handen, als door kwaadaardige Menschen, noch meer bedurven waren, hebben Haar Wel Edele Achtbaarheedens, op voorstelling van den Wel Edele Groot Achtbaren Heer Burgemeester Pieter Rendorp, ter dier tyd meede Thesaurier, beslooten deze drie Stukken alhier te plaatzen". Men leze in dit verband ook Wagenaar in zijn beschrijving van de grote Schutterszaal: "Langs den wand deezer zaale, plagten drie fraaije Schutters gezelschappen te hangen, die gevaar liepen van, by gelegenheid der openbaare Verkoopingen, of andere samenvloeijing van volk, ligtelyk, beschadigd te worden; waarom zy, op bevel der Heeren Thesaurieren, in Burgemeesters Vertrek op ‘t Stadhuis, overgebragt zijn, alwaar wyze nader beschreeven hebben". Deze beschrijving luidt: "De wand van 't vertrek, ten westen, is, voor weinige jaaren, behangen, met drie Schuttersstukken, die, eertyds, in de groote zaale der Kloveniers Doele, gehangen hebben, daar zy groot gevaar liepen van beschadigd te worden; waarom zy herwaards zyn overgebragt. (..) het middelste een diergelyk gezelschap van den Kapitein Cornelis de Graef, geschilderd door Adriaan Bakker". Zowel de toeschrijving aan A. Backer als de identificatie van de voorgestelden heeft Wagenaar overgenomen van Van Dyk, evenals in de negentiende eeuw De Vries en Scheltema dat deden. Reeds in de tijd van Van Dyk waren echter de naamborden, behorende bij de hier beschreven Elias en Jacob Backers Korporaalschap van kapt. De Graeff (ons cat.nr. 18) verwisseld (zie hierover Meijer 1885). De juiste namen van de voorgestelden vinden we dan ook in Van Dyks beschrijving van Jacob Backers Korporaalschap (Van DYK, blz. 62, nr. 28): "Jan Vlooswijck, Capitein.Gerrit Hudde, Luitenant. Jan Witze, Vaandrich. Hillebrant Bentes, Andries Dirkze van Saane, Sergeanten. Jan Bentes, Willem Simons Moons. Jan Huybertze Codde. Roelof Roelofze de Lange. Ysbrand van de Wouwer. Johannes Looten. Ulrich Peterzen. Jacob Bleyenberg. Pieter Harperzen. Pieter Tonneman. Evert Huybertzen Kriek. Hendrik Janzen van As. Nicolaas Kuysten". Van Hall meende dat de figuur uiterst rechts een zelfportret van Eliasz zou zijn.
Uit de hierboven aangehaalde documenten blijkt dat het onderhavige schilderij (en dus hoogstwaarschijnlijk ook de andere schutterstukken voor de grote zaal van de Kloveniersdoelen) niet in de doelenzaal geschilderd werden. Martin (blz. 166) verklaarde hieruit het gebrek aan decoratieve eenheid. De hier besproken Eliasz achtte hij een "langgerekte, eentonige, enigszins door slapte bevangen groep" (blz. 222).
Nicolaas Witsen (1670-1717) vervaardigde een natekening naar de figuur van vaandrig Jan Witsen in dit schilderij, en schreef op de keerzijde: "Jan Witsen, oom van den burgemeester Hudde. 1683. N. Witsen." De tekening bevindt zich in het Huisarchief der Vrijheren van Heenvliet ('t Hart, blz. 94 en afb. 15).
1978: Blijft in bruikleen in het Rijksmuseum. ( Rob Ruurs)