Exhibition text
Afgebeeld zijn (v.l.n.r.): oud-burgemeester Frans Banninck Cocq (1605–1655), bekend
van Rembrandts Nachtwacht, burgemeester Jan van de Poll (1597–1678), brouwer Albert Dircksz Pater (1602–1659) en de bekende drukker Joan Willemsz Blaeu (1598–1673).
Deze overlieden beheerden het doelengebouw, het verenigingsgebouw van de handboogschutters. Zij waren ook verantwoordelijk voor de schilderijen en andere pronkstukken die in het bezit waren van de schutterij. Vandaar dat ze hier staan afgebeeld met deze kostbare voorwerpen. Die in deze zaal nog te bewonderen zijn.
De overlieden kwamen uit de gelederen van de kapiteins en werden voor het leven aangesteld. Omdat de overlieden in de winst van de doelen deelden, was het een lucratieve functie, die erg in trek was. Deze functie was echter slechts weggelegd voor mannen uit de hoogste kringen, zoals de (oud-)burgemeesters.
Catalogue Kopstukken 2002-'03
De drie doelengebouwen in Amsterdam, de Voetboog- en Handboogdoelen op het Singel en de Kloveniersdoelen in de Nieuwe Doelenstraat, waren vanouds de gebouwen van de schuttersgilden. Hier kwamen de schutters bijeen om zich op de schietbanen te oefenen in het gebruik van pijl en boog en later van het geweer. In de loop van de zeventiende eeuw verloren de doelen hun oorspronkelijke functie en in 1650 werd besloten dat de grond achter de Voetboog- en Handboogdoelen, waar de schietbanen hadden gelegen, bebouwd zou worden met woonhuizen. De doelengebouwen bleven bij de schutterij als sociëteit in gebruik, om er samen te komen, te vergaderen en te feesten. Zij werden echter voornamelijk voor officiële ontvangsten gebruikt en tevens als herberg uitgebaat. De vele portretten van de rotten en compagnieën schutters aan de wanden zullen de gasten herinnerd hebben aan de glorietijd van de schutterijen.
Het beheer van elk doelengebouw was in handen van vier overlieden, ook wel 'doelheren' genoemd, die eveneens verantwoordelijk waren voor het rijke schilderijen- en zilverbezit. Deze overlieden kwamen uit de kringen van de kapiteins en werden voor het leven aangesteld. Omdat de overlieden in de winst van de doelen deelden, was het een lucratieve functie, die erg in trek was bij (oud-)burgemeesters. De overliedencolleges van de drie doelen lieten zich in de jaren 1650 schilderen door de populairste portrettist van dat moment, Bartholomeus van der Helst. Tijdgenoot Hans Bontemantel meldt dat de ‘overlui{y?}den soo voor de schoorsteenen als anders mede enige haerder conterfytsels’ hadden geplaatst en voegt daaraan toe dat ‘de compagnien sijn geschildert uyt de beurs van de schutters, en de overluyden apparent uyt de gemene cas’.
De drie overliedenschilderijen zijn typische regentenstukken; de bestuurders zijn rond een tafel geplaatst en een gezamenlijke handeling vormt de verbindende factor.
De overlieden van de Handboogdoelen lieten zich in 1653 portretteren als schatbewaarders te midden van het zilver van het oude Handboog- of Sint-Sebastiaansgilde. Hun namen zijn bekend en door vergelijking met andere portretten van deze personen kunnen zij allevier met zekerheid worden geïdentificeerd.
Uiterst links zit, met een grote pronkbokaal in zijn hand, Frans Banninck Cocq, die in ieder geval vanaf 1648 overman van deze doelen was en die door Rembrandt in 1642 als kapitein op De Nachtwacht was geportretteerd. Banninck Cocq was kolonel geweest, maar omdat hij in 1650 tot burgemeester werd gekozen, moest hij deze functie opgeven. Hetzelfde gold voor Jan van de Poll, die tegelijkertijd met Banninck Cocq kolonel van de burgerij was en in 1653 burgemeester werd. Van de Poll zit vóór de tafel en heeft zich naar de beschouwer toegewend. In zijn hand houdt hij de oude scepter van de schutterskoning en op de rugleuning van zijn stoel is Sint Sebastiaan afgebeeld, de patroonheilige van het Handbooggilde.
Achter de tafel zit de brouwer Albert Dircksz Pater die de oude schuttersketen met de papegaai in zijn handen houdt. Pater was sinds 1648 overman van de Handboogdoelen en zou Van de Poll als kolonel opvolgen. Uiterst rechts zit de drukker Joan Willemsz Blaeu, die zich met een spreekgebaar tot Banninck Cocq richt. Blaeu was overman sinds 1651 en de enige van dit gezelschap die noch kolonel, noch burgemeester zou worden.
Tussen Banninck Cocq en Van de Poll door draagt de doelvrouw de drinkhoorn van het oude Handbooggilde naar binnen. In de kast achter de overlieden staan twee zilveren tazza's, twee dekselbokalen en een zilveren beker, en hangen wedstrijdlepels aan touwtjes. Met het tonen van het oude zilverbezit van de schutterij benadrukken de overlieden het belang van hun functie van beheerder en refereren zij aan de betekenis van de schutterij. Dat zij zich daarvan bewust waren, daarvan getuigt hun opdracht om ‘alle de schilderijen doen tyckenen in een boeck, met de namen der schutters, haer qualiteyt en waepens’, zodat men altijd zou weten wie hier waren voorgesteld.
Rechts zijn de deelnemers aan een schietwedstrijd afgebeeld. De jongens hebben pijl en boog en staan bij de hoge schuttersborden, die ervoor moesten zorgen dat uit de koers geraakte pijlen binnen de schietbaan bleven. Jaarlijks werden door de overlieden dergelijke schietwedstrijden georganiseerd. Als protest tegen de plannen van de stad om de schietbanen te bebouwen, werden in de jaren 1648 en 1649 extra schietwedstrijden gehouden. Uit de kopieën en natekeningen van dit schilderij blijkt dat er oorspronkelijk drie jongens waren afgebeeld. Hun namen zijn geschreven op het bord dat tegen de tafel staat: het zijn de zoons van de overlieden, Harmen van de Poll, Dirck Pater en Pieter Blaeu. Met hun aanwezigheid op dit schilderij zullen de vaders hebben willen verwijzen naar de aanspraak die de jongens later zouden kunnen maken op een plaats in de vroedschap, die in het Amsterdamse stadspatriciaat traditiegetrouw overging van vader op zoon.
Uit de aantekeningen van Gerard Schaep, die in februari 1653 een lijst van de schilderijen in de drie doelengebouwen samenstelde, weten we dat dit portret van de overlieden toen al was voorzien. Het moest komen te hangen boven de haard op de ‘Groote sael’, tussen een schuttersstuk van Pieter Isaacsz uit 1604 en één van Jan Tengnagel uit 1613. Kort voor februari 1653 hing op die plaats een oud schilderij uit 1533 dat naar een kleinere ruimte was verhuisd. Van der Helst moet hebben geweten dat het schilderij hoog boven de haard zou worden gehangen, omdat hij de overlieden vanuit een laag standpunt heeft weergegeven. Verder was hij ervan op de hoogte dat zich rechts van de haard een venster bevond, want hij liet het licht in het groepsportret van die kant komen.
Twee jaar later lieten de overlieden van de Kloveniersdoelen zich eveneens door Van der Helst afbeelden, deze keer tijdens een oestermaaltijd. De compositie van dit doelenstuk is bijna spiegelbeeldig aan dat van het hiervoor besproken schilderij. De vier bestuurders zijn wederom rond een tafel geplaatst – waarvan drie met elkaar in gesprek, terwijl de vierde vóór de tafel zich naar de beschouwer wendt.
De namen van de overlieden op dit stuk zijn bekend. Twee van hen waren al eerder door Van der Helst geportretteerd, namelijk Cornelis Jansz Witsen in 1648 en Roelof Bicker rond 1640. Witsen, geheel links, richt zich met een spreekgebaar tot de man tegenover hem. Hij was kolonel van 1650 tot 1653 en werd voor het eerst in 1653 tot burgemeester gekozen. Naast hem zit Roelof Bicker, die eveneens al enige jaren overman was. Hij was een achterneef van Andries Bicker.
De twee andere overlieden zijn Gerard Reynst en Simon van Hoorn, maar doordat er geen andere portretten van hen bekend zijn, is het niet helemaal zeker wie wie is. Aangezien Van Hoorn negentien jaar jonger was dan Reynst, moet hij de man rechts zijn. Simon van Hoorn werd in 1653 aangesteld als overman en was op het moment dat dit portret werd geschilderd kolonel van de burgerij. Gerard Reynst, die vanaf 1652 overman was, is de enige die zoch tot de beschouwer heeft gewend. Hij was de rijkste man van deze vier en een groot kunstverzamelaar.
Ook op dit portret van Van der Helst is het doelenpersoneel afgebeeld: een man met een kan, een vrouw met een schaal oesters en een jongen. Jacob Pietersz Nachtglas was vanaf 1637 kastelein in deze doelen en werd in 1654 door zijn dochter Geertruyd Nachtglas als waardin opgevolgd. Misschien is zij de vrouw rechts in de deuropening en is de afgebeelde man met de kan haar echtgenoot. De laatste heeft zijn gezicht naar rechts gewend en wijst naar iets dat zich buiten het schilderij bevindt, evenals Simon van Hoorn. Dit nadrukkelijke wijzen zal zeker een functie hebben gehad. Zo komt een dergelijk gebaar ook voor op pendantportretten van echtparen, in welk geval de man wijst in de richting van de tegenhanger waarop zijn echtgenote is afgebeeld. Misschien heeft Van der Helst ook hier rekening gehouden met de plaats waar het schilderij was gepland en wordt hier ook hier naar een ander schilderij gewezen. Dit overliedenportret hing, samen met verscheidene andere schilderijen, in de overliedenkamer. In zijn hierboven genoemde lijst van schilderijen in de Kloveniersdoelen behandelde de Gerard Schaep de ‘Groote Heerekamer’, waar zich onder andere schuttersportretten van Cornelis van der Voort en Paulus Moreelse bevonden en boven de schoorsteen een oud stuk hing. Als met deze ‘Groote Heerekamer’ de overliedenkamer wordt bedoeld, dan heeft het overliedenstuk van Van der Helst misschien naast het portret van Van der Voort hebben gehangen, waarop als een van de schutters de eerder genoemde kastelein Jacob Pietersz Nachtglas was afgebeeld.
De overlieden van de Voetboogdoelen bestelden bij Van der Helst een jaar later – in 1656 – als laatsten een groepsportret. Hierop zijn zij in een halve cirkel rond een tafel geplaatst; achter hen is het doelenpersoneel afgebeeld. Slechts drie van de overlieden konden met zekerheid geïdentificeerd worden. Uiterst rechts zit Joan Huydecoper, met zijn hoofd bijna frontaal naar de beschouwer gewend. Huydecoper was voor 1653 overman geworden en vanaf 1651 was hij burgemeester. Rechts van hem zit, achter de tafel, Hendrick Dircksz Spiegel. Ook hij was al enige jaren overman en werd in 1653 kolonel; in 1655 werd hij voor het eerst burgemeester. Op de tafel ligt een stapel brieven. Spiegel heeft er één in zijn hand waar hij met zijn andere hand naar wijst, terwijl hij zich tot de man links aan de tafel richt. Naast hem, frontaal naar de beschouwer gericht, zit zijn goede vriend Joris Backer, die in 1638 kapitein was geworden en al in 1653 overman was geworden. Er zijn geen andere portretten van Backer bekend, maar toch zal hij deze man zijn, omdat de vierde overman jonger dan Backer was en dus de uiterst links geportretteerde moet zijn. Deze jongste overman is óf Frans Reael óf Gerard Hasselaer. Van beide mannen is niet duidelijk wanneer zij overman van de doelen zijn geworden, maar zij waren dat in ieder geval in 1663. Volgens Hans Bontemantel waren in 1653 Huydecoper, Spiegel, Backer en Franc van der Meer overlieden. Van der Meer overleed echter in dat jaar en is door een van deze jongemannen opgevolgd.
In tegenstelling tot de doelenkasteleins op de vroegere overliedenstukken is kastelein Christoffel Poock even groot afgebeeld als de overlieden. Hij toont een inktpot waarop zijn naam staat geschreven. Poock was ook al door Van der Helst op de Schuttersmaaltijd uit 1648 als doelenkastelein geportretteerd. De centrale rol van de kastelein, gecombineerd met de – sterk belichte – inktpot en brief, staat vermoedelijk in verband met de overwinning die de overlieden in een rechtszaak hadden behaald op de burgemeesters. Het geschil handelde over de jaarlijkse betaling van ƒ 200,- door de kastelein van de Voetboogdoelen aan de regenten van het Aalmoezeniershuis. Omdat hierover niets op papier stond, en omdat de kasteleins van de andere doelengebouwen een dergelijke verplichting niet kenden, werd in 1656 door de Raad bepaald dat Poock deze schuld kon afkopen door eenmalig een bedrag van ƒ 500,- te betalen. De doelenknecht komt binnen met de drinkhoorn van het Sint-Jorisgilde, waarmee wellicht wordt verwezen naar het oude gebruik om gemaakte afspraken officieel te bekrachtigen met een gezamenlijke slok wijn uit de drinkhoorn. ( Judith van Gent)
Exhibition text
De overlieden lieten zich portretteren als schatbewaarders van het zilver van het oude Handboog- of Sint-Sebastiaansgilde. De doelenvrouw brengt juist de ceremoniële drinkhoorn van het gilde naar binnen.Afgebeeld zijn (v.l.n.r.): oud-burgemeester Frans Banninck Cocq (1605–1655), bekend van Rembrandts Nachtwacht, burgemeester Jan van de Poll (1597–1678), de brouwer Albert Dircksz Pater (1602–1659) en de bekende drukker Joan Willemsz Blaeu (1598–1673). Rechts zijn twee jongens afgebeeld op de schietbaan van de doelen. Het zijn de zoons van de overlieden.
Het groepsportret van de overlieden werd betaald uit de kas van de schutterij. Omdat het schilderij hoog boven de haard zou worden gehangen, gaf Van der Helst de mannen weer vanuit een laag standpunt.
Exhibition text
De functie van overman (bestuurder) van een van de drie schuttersdoelens was lucratief, omdat men deelde in de winst die beheer en verhuur van het gebouw opbrachten. Het groepsportret van de overlieden werd betaald uit de kas van de schutterij.
omdat het schilderij hoog boven de haard zou worden opgehangen, gaf Van der Helst de mannen weer vanuit een laag standpunt. De overlieden lieten zich portretteren als schatbewaarders van het zilver van het oude Handboog- of Sint Sebastiaansgilde.
De doelenrouw brengt juist de ceremoniële drinkhoorn van het gilde naar binnen (te zien in het museum). Afgebeeld zijn, v.l.n.r.:oud-burgemeester Frans Banninck Cocq (1605-1655), bekend van rembrandst Nachtwacht, burgemeester Jan van der Poll (1597-1678), de brouwer Albert Dirckszn Pater (1602-1659) en de bekende drukker Joan Willemszn Blaeu (1598-1673). Rechts zijn twee jongens met pijl en boog afgebeeld op de schietbaan van de doelen. Het zijn de zoons van de overlieden.
Exhibition text
Vier heren, omringd door oud schutterszilver. Ze besturen de Handboogdoelen, het hoofdkwartier van de Handboogschutterij. Deze functie is zeer in trek, want de regenten verhuren het gebouw voor ontvangsten en buffetten, waarbij de winst direct in hun zakken verdwijnt. Alleen zeer invloedrijke lieden komen ervoor in aanmerking, zoals oud-burgemeester Frans Banninck Cocq (links). Een bekende naam.