Toen de damesrokken in de 19e eeuw zo groot en zwaar werd dat zelfs verstevigde rokken het gewicht niet meer aankonden, bood de hoepelrok of kooicrinoline in 1856 de uitkomst. Een geraamte van metalen hoepels die met katoenen banden aan elkaar verbonden waren, konden met minder gewicht en een juiste hoepelvorm een veel groter volume bereiken. Dit bezorgde echter wel bewegingsproblemen maar ook een groot gevaar: menig dame vatte vlam wanneer zij te dicht bij een haard of kaars stond. ( Quirine van Aerts)
Vanaf begin 1800 wordt het mode om wijde rokken te dragen, die vanaf 1830 worden ondersteund door onderrokken. In 1840 wordt zelfs een met paardenhaar verstevigde onderrok geïntroduceerd vanwege de steeds wijder groeiende rokken. Op een gegeven moment konden zelfs deze verstevigde onderrokken de zwaarte niet meer aan. De komst van de hoepelrok of kooicrinoline in 1856 die we hier zien, bood de uitkomst. Een geraamte van metalen hoepels die met katoenen banden aan elkaar verbonden zijn, kunnen veel meer gewicht aan, maar door de verstevigde vorm was dit niet eens nodig; met minder gewicht en een juiste hoepelvorm kon een veel groter volume worden bereikt. Met alle andere bijbehorende onderstukken zoals een korset, was het een wonder dat vrouwen zich natuurlijk konden bewegen. Er zat ook een gevaarlijke kant aan deze brede rokken: vaak vatte de kleding vlam wanneer de vrouw bij een open haard of kaars stond. Er waren in de 19e eeuw dan ook regelmatig meldingen over vrouwen die vlam vatten en, soms met anderen, slachtoffer werd van brandwonden en sterfte.