Deze laarzen komen uit het bezit van Ellen Le Roy-Lopes Cardozo (1942). Ellen is een Amsterdams modeicoon, dat met haar prachtige kleding en uiterlijk een bekende verschijning is in de Leidsebuurt. Ze heeft modellenwerk gedaan in Engeland en de Benelux en is werkzaam geweest als inkoper en verkoper van kleding voor verschillende bekende modemerken, waaronder Puck & Hans en modehuis Reflections. Ellens was getrouwd met graficus Guillaume Louis Le Roy (1938-2008), die sinds 1964 in Amsterdam woonde en hier zijn atelier had. Dankzij haar werk in de modeindustrie heeft Ellen zelf ook een grote modecollectie opgebouwd, waaruit ze in 2017 een aantal bijzondere ensembles en accessoires geselecteerd heeft om aan het Amsterdam Museum te schenken. Deze zwarte enkellaarzen met puntige neuzen en rode zool zijn ontworpen door Jan Jansen. ( Sarah en Amelsvoort Remmerts de Vries, Judith van)
Jan Jansen (1941) is een wereldnaam in schoenen. Opvallend is de creatieve combinatie van de meest uiteenlopende materialen: verschillende soorten leer worden gecombineerd met metaal, rotan en kunststof. Zijn gestroomlijnde futuristische schoenen lijken kleine beeldhouwwerken. Details zijn zowel functioneel als decoratief. Na de schoenfabriek Neerlandia in Loon op Zand, de schoenmakersschool in Waalwijk en de academie in Eindhoven, vertrok Jansen in 1962 naar Rome waar hij met de hand schoenen leerde maken. Terug in Nederland leverde hij tot 1968 unica op bestelling. In 1968 opende hij zijn 'JA JA' boetiek in de Amsterdamse Runstraat, waar hij zijn eerste collectie industrieel gemaakte schoenen verkocht. Bekend werd Jansen met de 'Woodies', een klompschoen met gekleurd leren bovenstuk. In 1983 opende Jan Jansen zijn winkel aan het Rokin. Jansen ontving verschillende onderscheidingen voor zijn schoenontwerpen, zoals de Kho Liang Ie prijs voor Industrieel Design en de Emmy van Leersum prijs. ( Annemarie den Dekker)
Amsterdam Museum
Onderzoek naar en fotografie van de 20e en 21e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds.