Toen in 1652 brand het Oude Stadhuis goeddeels in de as had gelegd, was de bouw van het Nieuwe Stadhuis al begonnen. De ruïne van het oude gebouw werd gesloopt om plaats te bieden aan het nieuwe. Op dit schilderij is links het Stadhuis in aanbouw goed te zien. De Dam was aanzienlijk vergroot, zodat Lingelbach een standpunt kon kiezen dat de Nieuwe Kerk en het Nieuwe Stadhuis links in één beeld vervatte. Rechts is een uitzicht over het Damrak te zien met boven de huizen uit de Oude Kerkstoren. Helemaal rechts zijn het Huis onder ’t Zeil en de Vismarkt te zien. Centraal staat de Waag. Deze is door Lingelbach iets gedraaid ten opzichte van zijn werkelijke positie, zodat hij evenwijdig aan de gevel van het Nieuwe Stadhuis kwam te staan. Lingelbach had, kort voor hij dit gezicht op de Dam schilderde, enige jaren doorgebracht in Italië. Terug in Amsterdam maakte hij vele Italiaanse stadsgezichten. Dat specialisme heeft zijn weerslag op dit schilderij, getuige het mediterrane licht dat de Dam beschijnt. Door die zuidelijke uitstraling ziet ook Amsterdam er bijna uit als een Italiaanse stad. Op het plein is een enorme bedrijvigheid maar, in tegenstelling tot de Koppertjesmaandag van Van Nieulandt is er geen armoedige of zieke Amsterdammer te zien. Overal lopen gegoede burgers en handelaren, van wie er opvallend veel hoffelijk de hoed voor elkaar afnemen. Geeft het Italiaanse licht de stad al een internationale allure, die indruk wordt nog versterkt door de buitenlandse aanwezigheid op het plein. Helemaal rechts staat een groepje mannen uit de Oriënt. Iets naar links neemt een Spaans uitziende man zijn hoed af. Al met al heeft Lingelbach Amsterdam niet precies afgebeeld zoals het was, maar zoals het zichzelf wou zien: een internationaal relevante handelsstad waar een gebouw werd gebouwd dat het predikaat ‘achtste wereldwonder’ ruimschoots verdiende. De opdrachtgever is helaas niet bekend, maar het moet wel een trotse Amsterdammer zijn geweest. Niet alles op het schilderij straalt echter grootsheid uit. Vóór het in aanbouw zijnde Stadhuis is de tijdelijke behuizing van de gerechtsdienaren te zien. Op een bordje boven de deur van het houten pandje ernaast staat de onheilspellende tekst: ‘896 dooden’. Het is een verwijzing van de juist in die jaren heersende pestepidemie. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
Door de sloop van de stadhuisruïne en een huizenblok ten behoeve van het nieuwe Stadhuis was de Dam aanzienlijk vergroot en was direct uitzicht op de Nieuwe Kerk mogelijk geworden. Als eerste schilder heeft Johannes Lingelbach die extra ruimte benut. In een fikse beeldhoek vatte hij twee vergezichten, één richting Nieuwe Kerk, geflankeerd door het Stadhuis in aanbouw en de Waag, en één richting Damrak, met de Oude Kerkstoren in het verschiet en het Huis onder ’t Zeil dat rechts de voorstelling afsluit. Het verbindende element tussen de beide uitzichten wordt gevormd door de menselijke bedrijvigheid op het plein. Het is afgebeeld in aanbouw. De aanwezigheid van steigers op de Dam stemt overeen met de bouwfase van het nieuwe door Jacob van Campen ontworpen stadhuis omstreeks 1656, het jaar waarin het schilderij is gedateerd.
Lingelbach schilderde zijn Damgezicht na een verblijf in Rome gedurende de tweede helft van de jaren veertig. In 1653 wordt hij vermeld in Amsterdam, waar hij vele Italianiserende stadsgezichten heeft vervaardigd. Ten opzichte van de topografische werkelijkheid veroorloofde hij zich daarin steeds grote vrijheden. De door een mediterraan zonlicht beschenen Dam past goed in deze groep. Vanaf een iets verhoogd standpunt bij de hoek van de Kalverstraat ging Lingelbach uit van één perspectivisch verdwijnpunt, ter hoogte van de ingang van de Nieuwendijk. De Waag werd daarbij gedraaid tot een positie min of meer parallel aan het Stadhuis. Door de afstanden tussen de gebouwen uit te rekken, creëerde hij een maximaal ruimtelijk effect, dat wordt versterkt door het magistrale wolkendek. Sommige details in de Nieuwe Kerk werkte hij naar eigen believen uit, zoals de ingangspartij, de te hoge traptorens boven de koorkapellen en mogelijk ook het roosvenster.
Het plein wordt ons gepresenteerd als het podium waarop handelaren en de gegoede burgerij zaken doen en elkaar ontmoeten. Anders dan op Koppertjesmaandag van Van Nieulandt ontbreken hier echte armoedzaaiers. Sterker, een Spaans uitziend heer en enkele oosters geklede lieden verder naar rechts verschaffen het geheel internatonale allure. Rond de Waag, centraal in de voorstelling, worden goederen af- en aangevoerd en bij het begin van het Damrak is de zeevismarkt in volle gang. Het in aanbouw zijnde Stadhuis getuigt op niet mis te verstane wijze van de grote veranderingen in het straatbeeld en de schaalvergroting van de stad. In een tijdelijke behuizing aan de voet van de steigers houden enkele rechtsdienaren kantoor. Op het houten pandje ernaast staat boven de deur het opschrift: ‘896 dooden’, een subtiele verwijzing naar de grimmige actualiteit: de grote pestepidemie van 1655-’56. Desondanks spreekt uit de theatrale voorstelling de boodschap van vooruitgang en economisch succes. Lingelbachs te verwachten manipulatie van de topografie en de geregisseerde bedrijvigheid op het plein zullen voor de opdrachtgever hebben aangesloten bij de beoogde visie op de werkelijkheid. Wie dat is geweest, is helaas niet bekend. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Links is de voorgevel van het stadhuis op de Dam nog in aanbouw te zien. Rechts de vismarkt en, achter de huizen, de toren van de Oude Kerk. ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
De Dam, is het bedrijvige hart van de stad. Naast kruiers en eenvoudige kooplui, zien we gegoede burgers en hun bedienden. Geheel rechts staan enkele oosterse kooplieden te onderhandelen; daarachter, bij de hijskraan, is de vismarkt. In het Damrak liggen de lichte schepen, die de goederen vanaf het IJ de stad hebben ingevoerd. Die goederen worden gewogen en belast in het gebouw in het midden: de Waag. Vandaar worden ze per kruiwagen of met door paarden getrokken sledes naar de pakhuizen en winkels gebracht.
De bouw van het nieuwe stadhuis, links, is nog in volle gang. Er staan enkele gerechtsdienaren voor, die herkenbaar zijn aan de Roede van Justitie in hun hand.
De Dam met het nieuwe stadhuis in aanbouw, 1656
Johannes Lingelbach (ca. 1624-1674)
De Dam was in de 17de eeuw het hart van de stad. Kleine schepen konden met lading van het IJ tot aan de Dam varen. De goederen werden gewogen en belast in het gebouw in het midden: de Waag. Vervolgens werden ze per kruiwagen of met door paarden getrokken sledes naar de pakhuizen en winkels gebracht. Op dit schilderij zijn naast Hollandse kooplieden en eenvoudige handelaren en kruiers veel mensen in bijzondere klederdracht te zien, zoals een groepje Oosterse kooplieden. De kunstenaar heeft het plein geschilderd op het moment dat het nieuwe stadhuis nog niet af was.
Literatuur:
Norbert Middelkoop, 'Visies op de werkelijkheid : Damgezichten in het Amsterdams Historisch Museum', in: Museumstukken : 75 jaar Amsterdams Historisch Museum = Amstelodamum : jaarboek 93(2001), p. 152-171