signatuur/datering op de linkerhoorn van de os bij de inplant: drietand + Aertsz' monogram + vage resten van een jaartal d.i. 1554
aankoop 1956-12
inv.nr. SA 6061 in depot
De centrale figuur in de compositie is een bonte os, op wiens nek de hand van een in een bruin jak geklede herder rust. Deze herder kijkt vol aandacht naar het Christuskind, dat links met uitgestoken armen op de schoot van zijn moeder ligt. Een oude man, Jozef, met een stallantaarn, kijkt over Maria's schouder naar de pasgeborene. Achter de herder een bejaarde vrouw. In de opening tussen de muren op de achtergrond staat een ezel. Daarachter is een landschap met geboomte zichtbaar. Het geheel is in schemerige sfeer.
Herkomst
Verzameling Jkvr. Th. van Splinter; verzameling Jhr. F. van Splinter, slot Nieuwbroek, Beesel (was hier in ieder geval 1908-1916); verz. Mr. P.J.M.P. Chyzcy, Beesel; Stedelijk Museum, Venlo, ca. 1939; aangekocht van kunsthandel B. Houthakker, Amsterdam (door deze gekocht van Kolonel L.Th.F.J.S. van Embden), 1956.
Na zijn terugkeer uit Antwerpen omstreeks 1555 heeft Pieter Aertsen vele altaarstukken voor Amsterdamse opdrachtgevers vervaardigd. De Aanbidding der herders kan het resultaat zijn geweest van zo’n opdracht, hoewel niet bekend is waar het paneel zich oorspronkelijk bevond. Het werd in 1908 gepubliceerd als een fragment van het hoofdaltaar van de Oude Kerk, dat door Karel van Mander wordt genoemd in zijn biografie van de schilder. Hiervoor ontbreken echter voldoende aanknopingspunten, mede omdat Van Mander spreekt over drieluik met een Aanbidding der Koningen aan de buitenzijde en een Sterfbed van Maria in geopende toestand. Bovendien is inmiddels duidelijk dat het schilderij geen fragment is maar een op zichzelf staande voorstelling.
Maria houdt het naakte Christuskind liefdevol op schoot. Een toegesnelde herder en een herderin zien devoot toe, terwijl Jozef het tafereel bijlicht. De enorme ossenkop verbindt door zijn blik de scène met de toeschouwer. Het met geopende armpjes afgebeelde Christuskind lijkt zich al bewust van de verantwoordelijkheden die wachten. De vernieuwende, close-up-achtige behandeling van de ten halven lijve weergegeven figuren doet vermoeden dat Aertsen in Antwerpen is beïnvloed door Noord-Italiaanse voorbeelden. Aangezien vroeger het jaartal ‘1554’ is gelezen op de hoorn van de os, is het mogelijk dat Aertsen deze Aanbidding heeft geschilderd nog vóór zijn terugkeer naar Amsterdam.
Vanwege de houding van Maria’s linkerhand is men geneigd te denken dat Aertsen aanvankelijk Maria in een biddende pose zal hebben geschilderd maar dat later wijzigde om Christus’ wankele positie op schoot geloofwaardiger te maken. Zeker is dat de gehele bovenste strook en een verticale strook aan de linkerzijde niet tot het origineel van Aertsen behoren. Na voltooiing van het schilderij zijn langs deze randen planken aangezet en beschilderd, waarschijnlijk om de compacte groep meer ruimte te geven. Oude replieken naar het schilderij geven ook aan de rechter- en onderzijde een vergroting te zien, reden om te veronderstellen dat de originele voorstelling ooit zelfs aan vier zijden is uitgebreid, mogelijk in etappes. De stroken rechts en onder zijn kennelijk later weer verwijderd. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Hier en daar is de ondertekening zichtbaar, met name in de gezichten en in de lichte partij in de kop van de os. Precies dezelfde ossekop komt voor op ons cat.nr. 2. Foto's van een drietal kopieën (één in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem) bevinden zich op het RKD.
Het schilderij werd voor het eerst bestudeerd en gepubliceerd door Sievers in 1908. Deze las Aertsens' merkteken (een drietand) en een jaartal 1554. Het stuk bevond zich toen op slot Nieuwbroek te Beesel (Z.L.), in het bezit van Jhr. F. van Splinter. Volgens familieoverlevering werd het tijdens de woelingen van 1566 uit Amsterdam meegenomen door de Roomskatholieke burgemeester Cornelis Jacobsz Bam, die in dat jaar de wijk nam naar Kalkar. Later zou hij gehuwd zijn met een weduwe Splinter op Gravenhorst bij Uden en aldus zou het schilderij eigendom van de familie Splinter zijn geworden (Sievers, blz. 53).
Sievers acht het een uit de beeldenstorm gered fragment van het drieluik op het hoogaltaar in de Oude Kerk, dat Aertsen, volgens van Mander, geschilderd had. Weliswaar deelt van Mander mee dat dit drieluik in geopende toestand een doorlopende voorstelling van het 'Sterfbed van Maria' vertoonde en als het gesloten was een 'Aanbidding der Koningen' (C. v. Mander, Het Schilderboeck, Haarlem/Alkmaar 1604, fol. 243), doch Sievers acht (m.i. ten onrechte) deze laatste voorstelling niet onverenigbaar met een 'Aanbidding der Herders'. Voorts haalt Sievers een Latijns gedicht aan van de Roomskatholieke Cornelis Giselbertus Plemp (1574-1638; zie over hem: van der AA 15, 1872, blz. 357), waarin de kunstschatten bezongen worden die zich vóór de beeldenstorm in de Oude Kerk bevonden. Daarin is inderdaad uitvoerig sprake van een Aanbidding der herders (Custodes Ovium) van Aertsen (Sievers blz. 62). Hoogewerff bestreed deze redenering door er op te wijzen dat Van Mander zich vermoedelijk vergiste: deze schrijft elders dat het retabel van het hoogaltaar in de Oude Kerk door Jan van Scorel en Maerten van Heemskerck was vervaardigd (Hoogewerff IV, blz. 514; van Mander fol. 246).
Het lijkt mij onmogelijk uit te maken of het stuk inderdaad uit een Amsterdamse kerk afkomstig is, laat staan uit welke. Ook het jaar 1554 biedt geen houvast. Aertsen woonde toen waarschijnlijk nog in Antwerpen, maar kreeg in die tijd wel reeds opdrachten uit Amsterdam (vgl. Genaille, blz. 274, noot 13). Verder vermeldt Kreidl dit jaartal niet. Hij acht het schilderij, vanwege de monumentaliteit der figuren, aan het eind van de jaren 1550 geschilderd. Sievers merkte op dat Maria's linker hand een biddende pose suggereert. Pas in een laat stadium zou Aertsen besloten hebben om niet, in overeenstemming hiermee, haar rechterhand tegen de linker aan te brengen, maar deze als ondersteuning voor het Christuskind te laten dienen (Sievers, blz. 53). Hoogewerff stelt dat mogelijk Pieter Aertsens in 1551 geboren zoon Aert (zie onze cat.nrs. 332 e.v.) als model voor dit Christuskind heeft gediend. Hoogewerff achtte ons stuk geen fragment maar een compleet schilderij, mede omdat de compositie van de kopie te Haarlem er niet van afwijkt (Hoogewerff 1912; Hoogewerff IV). Kreidl meent zelfs dat het schilderij oorspronkelijk kleiner was dan nu en dat er stukken zijn aangezet om de figuurgroep minder opeengedrongen te maken. Hij maakte dit o.a. op uit bestudering van de achterkant. ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Pieter Aertsen geldt als de belangrijkste Amsterdamse kunstenaar van het derde kwart van de zestiende eeuw. Hij woonde lange tijd in Antwerpen maar keerde omstreeks 1557 terug naar Amsterdam.
Deze Aanbidding der Herders is mogelijk afkomstig uit de Oude Kerk, doch zeker is dat niet. Aertsen kreeg de opdracht in ieder geval toen hij nog in Antwerpen woonde.