Een zestal mannen met baard en snor, van wie er vijf aan een tafel zitten. Slechts een van hen, de staande figuur, draagt geen hoed. De man op de voorgrond manipuleert met een weegschaaltje, waarnaast enkele stapeltjes munten. Links de griffier, rechts de comptable.
Herkomst
Rasphuis; overgebracht naar het Stadhuis, 1877; Stadhuis, kamer van de assistent-ingenieur, 1879; bruikleen aan Rijksmuseum; Hoofdbureau van Politie, 1976-2007
Zeker identiek met één der "twee schilderstukken .. Collegien van oude Regenten verbeeldende", die Wagenaar in de "kleine benedenzaal" van het Rasphuis opmerkte (WAGENAAR II, blz. 252). Het stuk moet, vanwege de verschillende costuums, geschilderd zijn in het midden van de jaren 1640 (conclusie in overleg met mej. de Bruyn op het RKD).
Scheltema spreekt over "vier regenten" en stelt dat de (extra) heer rechts aan tafel de boekhouder van het Rasphuis is. Waarschijnlijk dacht hij daarbij aan het feit dat "Het bewind over het Tugthuis" aan een college van vier regenten was toegewezen (zie: WAGENAAR II, blz. 255). Op geen enkel regentenstuk echter zit ooit een functionaris samen aan tafel met de heren aan wie hij ondergeschikt is en in dezelfde kleding als zij, zoals met deze vijfde man wel het geval is. Waarschijnlijk om die reden betitelde men het stuk in de catalogi van het Rijksmuseum steeds als: "Vijf regenten met de bode van het Rasphuis".
Men bedenke dat de uitvoerige boekhouding en het geldtellen waarmee de heren op het schilderij zich bezighouden, typerend waren voor de gang van zaken in het Rasphuis. Men vergelijke de vele papieren op 'Vier regenten van het Rasphuis', cat.nr. 483 (een schilderij waarop hetzelfde (?) inktstel op tafel staat).
De dwangarbeid der tuchtelingen in het Rasphuis bestond uit het "raspen" van Braziliaans hardhout tot een schraapsel, dat voor de bereiding van verfstoffen gebruikt werd. Volgens een wettelijke bepaling mocht dit schraapsel, in heel Holland en W. Friesland, uitsluitend in het Amsterdamse Rasphuis geproduceerd worden. Deze monopoliepositie leidde ertoe dat de regenten, naast het bewakingspersoneel, niet minder dan drie functionarissen in dienst hadden, speciaal om de productie van het schraapsel en de aflevering ervan aan de "Verwkopers" te controleren en te administreren: een "Boekhouder van den Molen", een "Guardiaan der Tugtelingen" en nog een "Boekhouder die Contraboeck houdt" (zie: WAGENAAR II, blz. 251, 252, 255). Deze laatste was het hoogst in rang van de drie. Zeer waarschijnlijk is hij dus de rechts aan tafel zittende heer en is de man die achter de tafel staat één der lagere functionarissen van het Rasphuis.
Krielaart deelt mee: "dateert het schilderij uit de eerste helft van de jaren 1640, dan bestaat het afgebeelde college uit Cornelis Dircksz Abba (regent 1639-1646), Pieter Dircks Emans (1619-1647), Jacques Leones (1639-1656), Jacob Jacobsz Seeuw (1620-1645) .. Het college dat er op volgde werd gevormd door Leones en: Jan Willems van Haarlem (1646-1653), Willem Schrijver (1647-1654) en Jan Lons (1645-1652)." ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Hier vergaderen de regenten van het Rasphuis, een gevangenis en heropvoedingsgesticht voor mannen. Bedelaars, landlopers en kleine criminelen raspen er Braziliaans hardhout tot kleurstof voor verf. Boven de toegangspoort staat in het Latijn: ‘Wilde beesten moet men temmen.’ Net als in het Spinhuis, voor ontspoorde vrouwen, mag het publiek tegen betaling de gestraften komen bekijken.