Dit is een nocturne: een nachtvoorstelling. Deze waren buitengewoon populair in de zeventiende eeuw, maar werden daarna minder gewaardeerd. Rond het jaar 1800, toen de interesse in zeventiende-eeuwse kunst opleefde bij Nederlandse kunstenaars, begonnen zij het genre weer te tekenen en schilderen. De vernieuwde nachtscène wordt door kunsthistorici Frans Grijzenhout en Carolus Tuyll van Serooskerken beschreven als een “modieus thema,” en voor kunstenaars een kans om hun vaardigheden te laten zien. Vooral “maneschijntjes” genoten populariteit, waaronder ook dit werk valt.
François Joseph Pfeiffer Jr. (1778-1838) maakte dankbaar gebruik van de fascinatie voor nachtscènes. Van beroep was hij toneelschilder en vervaardigde hij dus decors voor theaterstukken, maar hij was ook een kundig tekenaar en graveur. Zijn interesse ging uit naar het eigen land, zo bevinden zich in de Splitgerber Atlas drie tekeningen van Pfeiffer, waarop hij herkenbare plekken in Amsterdam weergaf - bij maanlicht, vanzelfsprekend. De tekening in het Amsterdam Museum lijkt geen herkenbare plaats af te beelden: te zien is een boerderij aan de waterkant, met enkele figuren. Die lijken het niet erg te vinden dat het nacht is, want ze zijn nog steeds druk in de weer met kruiwagens en oogsten. Pfeiffer heeft het tekenen van de nachtscène duidelijk onder de knie. Hij laat zien dat hij zowel het koele maanlicht beheerst, als het warme kaarslicht dat door het raam van de boerderij schijnt. Door het licht op het water af te laten ketsen wordt de voorstelling door beide lichtbronnen beschenen.
Pfeiffer maakte wel vaker gebruik van deze combinatie van koel en warm licht. Op een scène van het Kamp van de Kozakken in het Rijksmuseum (inv. nr. RP-T-00-1852) worden de gezichten van zijn personages verlicht door een kampvuur, en op een gezicht op het IJ in het Stadsarchief (inv. nr. 010097010435) gebruikt hij wederom een spiegelend wateroppervlak om zijn verschillende lichtbronnen op te laten weerspiegelen.
Hoewel een kunstenaar als Pfeiffer teruggreep op een gebruik uit de zeventiende eeuw, plaatst hij zichzelf zowel technisch als met zijn onderwerpskeuzes in zijn eigen tijd: door een “modieus thema” met dergelijke kwaliteit uit te voeren, laat hij zijn kwaliteiten als kunstenaar zien. ( Nina Reid)