signatuur/datering middenonder: ABacker K 1670
: voor de restauratie van 2004-05 /uit de restanten van het opschrift ervoor kan hooguit het woord 'fecit' worden opgemaakt (Middelkoop 2005)
schenking 1864-06-30
inv.nr. SA 2000 in depot
Zeven heren, in het zwart met witte beffen, rond het lijk van een jongeman op een snijtafel. De prelector, met hoed op, demonstreert de ligging van de lymfekleiren in de lies. Op de achtergond twee beelden in nissen: links de medicus Galenus van Pergamom (130-201 n. Chr.) en rechts Asclepius, de god van de geneeskunst.
Herkomst
Eigendom van het chirurgijnsgilde en ondergebracht in de lokaliteit van het gilde, achtereenvolgens: Theatrum Anatomicum in het Waaggebouw, Nieuwmarkt, 1619-1639; Theatrum Anatomicum boven de Kleine Vleeshal in de Nes, 1639-1690; Waaggebouw, Nieuwmarkt, vanaf 1690. Bij de opheffing van het gilde in 1798 overgedragen aan de Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht. Tot 1862 in 'de kamer van Hovius' in het Waaggebouw. In 1862, samen met de andere schilderijen in 'de kamer van Hovius' verkocht aan Schouten, na toestemming van het gemeentebestuur. Geëxposeerd in de Academie voor Beeldende Kunsten, Oudemanhuispoort, 1864. In juni van datzelfde jaar, samen met 14 andere van het chirurgijnsgilde afkomstige schilderijen, voor fl 6000,- van Schouten gekocht door een Commissie van Kunstliefhebbers, kunstenaars en geneeskundigen en door deze commissie aan de stad geschonken. Daarna geëxposeerd in het Athenaeum Illustre op het Singel en in het Paleis voor Volksvlijt, 1864. Athenaeum Illustre 1864-1878; Amsterdamsch Museum, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 1876-1878; Academie voor Beeldende Kunsten, Oudemanhuispoort ca. 1877-1885; bruikleen aan Rijksmuseum, 1885-1935
De prelector op deze anatomische les, de man met de scalpel, is een van de beroemdste geneesheren van de vroegmoderne tijd, Frederik Ruysch (1638-1731). In 1665 had Ruysch, nog maar 27 jaar, kleppen in de lymfevaten ontdekt, die dienen om de lymfe in de juiste richting te doen stromen. Op dit groepsportret is hij juist bezig in de liezen de daar aanwezige lymfevaten bloot te leggen. In werkelijkheid zou een anatomische les daar nooit mee beginnen. De lichamen werden niet gebalsemd voor de anatomische les, dus een prelector zou in de praktijk wijselijk beginnen met de meest bederfelijke delen van het lichaam. Het portret lijkt daarmee vooral de nadruk te willen leggen op het wetenschappelijk karakter van de anatomie. Wellicht heeft Backer daarom ook de ruimte gedecoreerd met standbeelden van Galenus (130-201) en de god van de geneeskunst Asklepios. Daarmee wordt deze anatomische les in een context geplaatst van een geleerdheid, die terugvoert tot in de oudheid. Interessant is dat juist de wetenschappelijke bestudering van de menselijke anatomie, die met de Renaissance zijn aanvang had genomen, het einde betekende van het tijdperk van meer dan een millennium, waarin de ideeën van Galenus de voornaamste grond van medisch handelen waren geweest. In 1683 werd Ruysch opnieuw geportretteerd door Jan van Neck. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
Voor wie het ‘Anatomieboek’ van het Chirurgijnsgilde raadpleegt, waarin alle door het gilde georganiseerde anatomische lessen staan genoteerd, wordt duidelijk dat de opdracht voor dit groepsportret aan Adriaen Backer zal zijn verstrekt naar aanleiding van de openbare anatomische les van Dr. Frederik Ruysch (1638 –1731) in het voorjaar van 1670. Deze werd gehouden ‘op de ordinari snijplaets’ boven de Kleine Vleeshal aan de Nes, waar het gilde tussen 1639 en 1691 beschikte over een anatomisch theater. De namen van de geportretteerde chirurgijns op Backers Anatomische les zijn bekend uit de omstreeks 1750 overgeschreven en later verloren gegane notulenboeken van het Chirurgijnsgilde. Oorspronkelijk stonden de namen rechtsboven op het schilderij, voorzien van nummers die verwezen naar de geportretteerden. Door een latere verkleining van het doek aan de bovenrand zijn tegenwoordig alleen nog de laatste drie enigszins leesbaar.
Op Backers schilderij, waarvan de compositie herinnert de aan Rembrandts Anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp van 1632, valt in eerste instantie de zo goed als ongeschonden staat van het subiectum anatomicum op. In een horizontaal contrapposto op de snijtafel vormt de dode het middelpunt van de groep geneesheren. De jonge prelector, derde van links, demonstreert de ligging van de lymfeklieren in de lies, waartoe hij de huid van de onderbuik en het linker dijbeen heeft afgestroopt. De voorstelling is gesitueerd in een niet nader te herkennen classicistische ruimte, voorzien van pilasterkoppels en nissen. De opgestelde beelden zijn geïdentificeerd als de medicus Galenus van Pergamom (130-201 n. Chr.), links, en Asclepius, de god van de geneeskunst, rechts. Het decor herinnert aan de titelprenten van 16de- en 17de-eeuwse anatomische tractaten, waarin de ontleedkundige handeling veelal plaatsvindt tegen een monumentale, symmetrisch weergegeven achtergrond. Aangezien het licht in Backers voorstelling van rechts komt, wat vrij uitzonderlijk is, lijkt het aannemelijk dat zijn schilderij was bestemd voor een muurvlak links van een venster, zodat de natuurlijke lichtinval die van de voorstelling volgde.
De twee meest recente, door Rembrandt geleverde Anatomische lessen indachtig, stonden zowel Ruysch als diens generatiegenoot Backer voor de uitdaging om hun respectieve voorgangers te overtreffen. In plaats van het benadrukken van de levenloze staat van de dode, zoals in de beide Rembrandts was gebeurd, heeft Backer er alles aan gedaan om juist dat effect te vermijden, ongetwijfeld op instigatie van Ruysch. Het afgebeelde lichaam op de snijtafel lijkt eerder dat van een slapende man dan van een dode. De pose van het enigszins opgeheven rechterbeen, ondenkbaar bij een dode, bevestigt deze indruk. In deze figuur moet dan ook niet de op 29 maart 1670 opgeknoopte Pasquier Joris worden herkend maar een model, poserend als subiectum anatomicum. Nu had Ruysch als anatoom in 1670 reeds een internationale reputatie opgebouwd met revolutionaire injectietechnieken. Hij prepareerde lichaamsdelen met warme, snelstollende vloeistoffen, waarbij de toegevoegde pigmenten voor een levensecht effect zorgden. Tijdgenoten prezen Ruysch om de esthetische waarde die hij de anatomie had verschaft. Stellig bekrachtigt de weergave van de jongeman in Backers Anatomische les het door Ruysch gewenste imago. Daarnaast is ook de demonstratie van de lymfeklieren in de liesstreek van belang, omdat ze refereert aan Ruysch’ vernieuwende onderzoek op dit terrein; als eerste had hij het bestaan van klapvliezen aangetoond. In geen van de eerdere Anatomische lessen van het Chirurgijnsgilde is de afgebeelde anatomische handeling in verband te brengen met publicaties van de prelector. Een exact ‘moment’ waarop de afgebeelde scène kan hebben plaatsgevonden tijdens de gedocumenteerde anatomische les, laat zich onmogelijk vaststellen. Het is namelijk zo goed als uitgesloten dat Ruysch op 30 maart 1670 zou zijn begonnen bij de lies van zijn subiectum in plaats van bij de meest bederfelijke lichaamsdelen, zoals toen gebruikelijk. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
In alle details doet het stuk week en dor aan. Vooral als men het vergelijkt met de zeer levendige en krachtige trant, met zijn sterke tegenstellingen in de kleur en in de plastiek, die typerend is voor Adriaen Backers oeuvre: vergelijk bijvoorbeeld ons cat. nr. 17. Daarom lijkt het mij waarschijnlijk dat het schilderij een kopie is. Dat verklaart dan tevens de andere onbegrijpelijke letter "k" achter de signatuur, die daar op de plaats staat van het op een origineel gebruikelijke "f"(ecit) of "p"(inxit). Reeds vanaf de tweede helft van de 17e eeuw werden de woorden "kopy"en "kopieeren" (in de betekenis van kopie/kopiëren naar een schilderij) ook met een "k" gespeld, in plaats van met de meer gebruikelijke letter "c" (zie: Woordenboek der Nederlandsche Taal VII, 2e stuk, 's Gravenhage/Leiden 1941, kol. 5533, sub 3 en kol. 5335). Het origineel zal verloren of onherstelbaar beschadigd zijn geraakt bij de brand die in 1723 in het Theatrum Anatomicum in de St. Anthoniswaag uitbrak. Veel van de daar aanwezige chirurgijnsportretten vielen toen aan het vuur ten prooi (ons cat.nr. 138 en 'Rembrandts Anatomische les van Dr. Deyman', Rijksmuseum, zijn bewaard gebleven fragmenten). Wellicht bezat één der voorgestelde heren of één zijner nazaten een kopie van Backers schilderij, die hij na de brand ter vervanging aan het Theatrum Anatomicum heeft afgestaan. Een andere mogelijkheid is dat het oorspronkelijke schilderij na de brand zo zeer werd overschilderd, dat de resaurateur zijn werk slechts als kopieerwerk kon opvatten.
Op de pilaster rechts in de achtergrond geheel bovenaan, onder elkaar de volgende nrs. met namen erachter: 5. Jacob Brant, 6. Rogier de K(ock), 7. Aert van Swieten. J. Monnickhoff weet in 1746 te melden dat de overige voorgestelden zijn: F. Ruysch, Leendert Fruyt, Gillis Hondekoeter en Joris van Loon (Tilanus). Ik las boven de drie meest linkse figuren, v.l.n.r.: 6,4 en 5. Van de naamlijst op het schilderij ontbreken de bovenste vier nummers en namen. Bovendien wordt het bovenste stukje van de bogen en de nissen in de achtergrond door de bovenrand van het schilderij doorsneden. Dat duidt er op dat er bovenaan een strook van het schilderij ontbreekt (Tilanus).
Voor de anatomische lessen werden vaak terechtgestelden ter beschikking gesteld. De lessen zelf waren tegen betaling toegankelijk voor het publiek. De opbrengst was vaak aanzienlijk. Een en ander wordt geïllustreerd door een post in het "Anatomieboek" van het chirurgijnsgilde (Gemeentearchief). Deze post heeft kennelijk met ons schilderij te maken, want hij is eveneens 1670 gedateerd, handelt over anatomische lessen van Ruysch en wij komen er opnieuw de namen in tegen van Hondecoeter, Fruyt en Van Loon:
"A° 1670. Op den 29 Maart is met de coorde gewurcht Pasquier Joriss van Iperen. Die ons vande E. Heeren vande gerechte tot een subjectum Anatomicum is toegevoecht en (ge?)gunt ende den 30 dito heeft Docter en praelector Fredericus Ruysch syn eerste demonstratie daar over gedaan boven de hal op de ordinari snijplaats, en heeft daar over vijff Lesse gedaen, en heeft den eenen dach met den anderen opgebracht twee Hondert vijff en vijftich guldens en sestien stuyvers........... somma 255-16
De eerste demonstratie
op sondach -- 115 - 16 - 0
maandach -- 48 - 19 - 0
1 April - Dingsdach-- 36 - 18 - 0
Woensdach -- 26 - 16 - 0
Donderdach -- 26 - 17 - 0
sommi 255 - 16 - 0
Als Deecken en proefmeester was Barent Helms; overmannen; Leendert Fruijt, Joris van Loon, Daniel Florianus".
Frederick Ruysch (1638-1731) was praelector in de chirurgie te Amsterdam vanaf 1667. Hij had in zijn tijd als geleerde grote internationale faam (zie: Tilanus, en P. Scheltema, Het leven van Fr. Ruysch, Amsterdam 1886 en de lit. opgave bij Heidegger en Cetto). Hij is eveneens afgebeeld op cat.nt. 297. Op het onderhavige stuk "verklaart hij het lieskanaal" (Nuyens) of "prepareert hij de linker zijde van de buik en het linker dijbeen" (Heidegger en Cetto).
Haak merkt op dat de weergave van de "bevallig neergelegde, goed gebouwde jongeling" op de snijtafel goed past bij de "regels van de (schilder)kunst", die juist in die tijd in Holland algemeen aanvaard raakten. Deze regels schreven de schilder voor bevallige onderwerpen te kiezen en de natuur fraai weer te geven.
Het kan zijn dat deze jongeling niet de pas gewurgde (en mogelijk geïdealiseerd weergegeven) Pasquier Joriss van Iperen is, maar een al lang van te voren geprepareerd lijk. Ruysch was zeer kundig in het "opzetten" van organismen (zie ook onder cat.nr. 297). En de "Amsterdamsche Courant" nr. 84 van 1695 meldt "De anatomische exercitatien, die door Professor Anatomicae en Botanicae Fredericus Ruysch staan gedaan te worden in jongelingen die wel over twee jaar zijn gestorven, maar nog schijnen te leven, en niet het minst van hare welgesteldheid verloren hebben, zullen op het Theatrum Anatomicum tot Amsterdam haren aanvang nemen den 18en van den maan Julij" (geciteerd door Schouten naar: A. Querido, Godshuizen en Gasthuizen, 1960, blz. 20).
De skulpturen in de nissen in de achtergrond identificeert men meestal als Apollo en Asclepius, de Goden der geneeskunst (die bv. Heidegger en Cetto). De linker figuur mist echter Apollo's attributen. Volgens Schouten is deze figuur mogelijkerwijs de befaamde Griekse geneeskundige Galenus (130-201 n. Chr.). De weergave van Asclepius, rechts, is "geheel ontleend aan de beschrijving van het Asklepiusbeeld van Epidauros door Ovidius" (Schouten). ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Dr. Frederick Ruysch (1638-1731) volgde Jan Deijman op als praelector na diens overlijden in 1666. Waarschijnlijk heeft Backer zich laten inspireren door Rembrandts Anatomische lessen van Tulp en van Deijman. Het grote verschil met de beide Rembrandts ligt echter in de flatteuze weergave van de dode en de schijnbare onverschilligheid van de toeschouwers.
Omringd door zes chirurgijns, is Ruysch bezig de huid af te stropen bij de buik en het linker bovenbeen van de dode. De beelden in de nissen op de achtergrond zijn geïdentificeerd als Apollo en Asclepius, de goden van de geneeskunst. De linker figuur zou ook Galenus kunnen zijn, de Griekse anatoom (131- ca 210 n. Chr.). Mogelijk als gevolg van de brand van 1723 werd het doek sterk gerestaureerd en overschilderd.
Tentoonstellingstekst
Frederik Ruysch (1638-1731) was de opvolger van Jan Deijman als praelector van het chirurgijnsgilde.De jonge doctor demonstreert de ligging van de lymfevaten in de lies. De nadruk ligt nu niet op de levenloze staat van de dode, zoals bij Rembrandt. Het lichaam op de snijtafel lijkt eerder toe te behoren aan iemand die slaapt. Waarschijnlijk wilde Ruysch hiermee zijn specialiteit verbeelden: dankzij zijn preparatietechnieken leek het alsof de doden nog leefden. Het schilderij is na restauratie voor het eerst sinds lange tijd weer te zien.