Tentoonstellingstekst
Het grote gebouw rechts is het Bushuis, aanvankelijk een wapenopslagplaats van de stad. Later kreeg de VOC het in gebruik en vergrootte het gebouw, sindsdien Oostindisch Huis genoemd. Het bevatte kantoren, vergaderzalen en een slachthuis. Bovendien was er opslagruimte voor scheepsproviand en voor specerijen; de geur daarvan was stratenver te ruiken. Hier vond ook de aanmonstering plaats van personeel, wat regelmatig leidde tot lange rijen in de Oude Hoogstraat.
Per jaar stuurde de VOC ongeveer 4000 tot 7000 man naar Azië, waarvan slechts éénderde zou terugkeren. Aangezien er niet genoeg Nederlandse zeelieden waren, maakte de VOC veelvuldig gebruik van buitenlandse arbeidskrachten. Gemiddeld kwam 60 procent van de soldaten en 40 procent van de matrozen uit landen zoals Duitsland, Polen en Denemarken. In de woorden van een scheepschirurgijn was de VOC een toevluchtsoord voor ‘alderhande vreemdelinge (…) en andere groene kassoepers die ’t gras nog tussen de tanden hebben.’
Catalogustekst
Het Bushuis op de hoek van de Kloveniersburgwal en de Oude Hoogstraat was bij de oplevering rond 1555 een van de grootste niet-religieuze bouwwerken van de stad. Het werd aanvankelijk gebruikt als wapenarsenaal, met een graanmagazijn op de zolderverdieping. Vanaf 1603 huurde de Verenigde Oost-Indische Compagnie het Bushuis voor de opslag van specerijen. Toen dit stadsgezicht werd geschilderd, had de V.O.C het complex fors uitgebreid en haar hoofdkwartier in de Oude Hoogstraat gevestigd: het thans nog bestaande Oost-Indisch huis.
Wie zou denken dat de roemvolle geschiedenis van dit utiliteitsgebouw zou leiden tot een fier portret in de lijn van Berckheyde, komt bedrogen uit. Het Bushuis is bijna terloops in beeld gebracht. Zo gaat de façade aan de Oude Hoogstraat grotendeels schuil achter het hoekpandje er tegenover. De straat is niet door hem verbreed om het gebouw beter te kunnen presenteren, zoals de Beerstratens dat plachten te doen.
Hoewel het schilderij vanwege het monogram A.V.E. lange tijd op naam van Allart van Everdingen heeft gestaan, geldt tegenwoordig Jan van Kessel als de meest waarschijnlijke schilder. In het oeuvre van de eerste zou het stadsgezicht een grote uitzondering betekenen; de compositie, de lichtval en de uitwerking van de details passen beter bij Van Kessel, hoewel van hem slechts weinig stadsgezichten bekend zijn [vgl. SB 5733].
De schilder leek niet zozeer geïnteresseerd in het gebouw als wel in de verhouding tussen de in het verte verdwijnende gracht ten opzichte van de boogbrug die er haaks op staat. Zijn blik is naar het zuidwesten gericht. De oostelijke oever van de gracht is slechts summier aangegeven door de kademuur en de bomen. Aan de westelijke oever is naast het Bushuis, ter hoogte van de middelste boog van de brug, het Dolhuis te herkennen. Aan het einde van de gracht, waar deze de Amstel ontmoet, ontwaart men de oude vestingtoren Swijgh Utrecht, onderdeel van de Kloveniersdoelen. Veeleer dan de topografie staan hier de dramatische lichteffecten centraal –de door de ochtendzon beschenen zijgevel en de dreigende wolkenlucht – die samen met de reflecties in het roerloze water Van Kessels specialisme als landschapschilder verraden.
Catalogus AHM 1975/'79
Van Van Everdingens hand is geen ander zuiver stadsgezicht bekend. Het is mijns inziens dubieus of ons stuk een (eigenhandig) werk van deze meester kan zijn. Het is ook wel eens als 18de-eeuws beschouwd (foto onder anoniem 18de-eeuws op RKD).
Rechts het Bushuis op de hoek van Kloveniersburgwal en Oude Hoogstraat, gebouwd in de jaren 1550-1555 als stadswapenarsenaal. De zolders dienden als stadsgraanmagazijn. Sinds 1603 werd het verhuurd aan de Oost-Indische Compagnie. Deze breidde het vóór 1643 uit met een omvangrijk gebouwencomplex in de Oude Hoogstraat: het Oost-Indisch huis, dat dienst deed als kantoor, aanmonsteringsplaats en slachterij. Het Bushuis werd vooral gebruikt als opslagplaats van specerijen. Het werd afgebroken in 1890. In de achtergrond, ter hoogte van het linker uiteinde van de brug is de toren "Swijgh Utrecht" zichtbaar (zie cat.nr. 127).
Drs. B. Bakker voegt hier aan toe: "Het hoge gebouw links naast het Bushuis is het in 1562 gestichte en in 1569 voltooide Dolhuis of krankzinnigenhuis, dat in 1615 vergroot werd met het ernaast gelegen lagere gedeelte, dat het Nieuwe Dolhuis heette. Na verscheidene vergrotingen in de 17de en de 18de eeuw werd het tenslotte in 1792 verenigd met het Buitengasthuis. (Vgl. WAGENAAR II, p. 307 e.v.; J.C. Overvoorde, Gebouwen der Oost-indische Compagnie te Amsterdam, in: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 8, 1928, p. 17-56; R. Meischke, De bouwgeschiedenis van Oost Indisch Huis te Amsterdam, in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 1958, p. 197-218)".
Tentoonstellingstekst
Het grote gebouw rechts is het Bushuis, aanvankelijk een wapenopslagplaats van de stad, later in gebruik bij de VOC. De VOC bouwde er grote stukken aan en het hele complex kreeg de naam Oostindisch Huis. Het bevatte kantoren, vergaderzalen en een slachthuis. Bovendien was er opslagruimte voor scheepsproviand en voor specerijen (de geur daarvan was stratenver te ruiken). Ook konden hier zeelui aanmonsteren.
In 1603 kreeg de jonge Compagnie van de stad een deel van het stadswapenmagazijn in huur. Twee jaar later kreeg de VOC het hele gebouw ter beschikking. Dit Bushuis was in 1555 gebouwd aan de toenmalige rand van de stad. Voor de VOC was dit gebouw aantrekkelijk omdat na een stadsuitbreiding van omstreeks 1600 de verdedigingsmuur daar afgebroken was en de Kloveniersburgwal als kade kon worden gebruikt. Beneden was het slachthuis, op de zolders boven lagen levensmiddelen voor de schepen en goederen uit Azië. Het Bushuis en de tussen 1608 en 1661 gebouwde kantoor- en pakhuisruimten vormden samen het Oostindisch Huis.
Tentoonstellingstekst
Het grote gebouw rechts is het Bushuis, dat vanaf 1603 bij de VOC in gebruik was als opslagplaats.