opschrift linksonder op schots: Gesigt vant Blauwe hooft tot amsterdam / op den 14 maart 1729 Adam Silo
opschrift midden, spiegel van het linker van de drie middelste schepen: TWAPPEN VAN T..: langs bovenrand stadswapen
bruikleen 1965-11
inv.nr. SB 5187 in depot
Gezicht op het bevroren IJ met een tiental walvisvaarders tussen de schotsen en kleine bemande boten in vaargeulen aan de horizon huizen, molens en torens. Hoge wolkenlucht, grijzige sfeer. De winter van 1728/29 was bijzonder streng en lang, zette 30 november in en duurde tot 11 maart 1729. Het feit dat het IJ op 14 maart nog dicht bevroren is, is eergegeven, maar dat het lukte er smalle vaargeulen in te hakken, is in overeenstemming met de duur van de winter. De plaatsen die men van het Blauwe Hoofd in Noord-westelijke richting kijkend waarneemd zijn Buiksloot en Oostzaan, herkenbaar aan de stompe toren van de kerk, evenals aan de landtong tussen de genoemde plaatsen.
Herkomst
tent. of vlg. Londen, februari 1926; Kunsthandel Cramer, 's Graverhage, cat. XII, 1965/66, nr. 26, met afb.; van deze gekocht door de Stichting tot Bevordering van de inrichting van een Nieuw Historisch Museum; bruikleen van de Stichting, 1965
Een schilderij van Adam Silo toont een vloot walvisvaarders veel dichter bij huis, namelijk op het dichtgevroren IJ voor Amsterdam. Vanaf het meest westelijke bolwerk Blauwhoofd is het uitzicht naar het noordwesten weergegeven, met links van het midden, juist boven de landtong De Nes, de kerkjes van de dorpen Oostzaan en Landsmeer. Doorgaans lag de walvisvloot tussen de expedities in aangemeerd in de buurt van het Blauwhoofd. Dat het om walvisvaarders gaat, blijkt uit de overhangende dwarsbalken waaraan bij sommige schepen de kleine vangboten hangen. Van de tien afgebeelde walvisvaarders zijn de drie dichtstbijzijnde te identificeren: ’t Wapen van het Oog (links) en de Christina (rechts), onder het respectieve gezag van de Helderse commandeurs Evert Willemsz Bakker (1688-1733) en Pieter Ariensz Schooneman (1695-1759), voeren voor de Zaanse rederij van Jan Pietersz Mol (1689-1739). Het derde schip (midden) heeft op de spiegel een vogel en het opschrift ‘Pheninx’: stellig de Vogel Phenix van commandeur Klaas Daalder, varend voor Olphert Pet, eveneens gevestigd in Zaandam. Op de ijsschots links staat geschreven dat hier het uitzicht is te zien vanaf het Blauwhoofd op 14 maart 1729, aan het einde van de strengste winters sinds jaren. Silo heeft het moment uitgebeeld waarop de in het IJ vastgevroren walvisvaarders via uitgehakte vaargeulen worden bereikt door kleinere scheepjes. Binnen niet al te lange tijd zal de vloot koerszetten naar Straat Davis, ten westen van Groenland. Het ligt voor de hand om in reder Mol de meest waarschijnlijke opdrachtgever van dit schilderij te zien, temeer daar hij woonde in Oostzaandam, dat misschien links aan de einder is afgebeeld. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Tot circa 1670 brachten de walvisvaarders hun vangst naar Spitsbergen en Jan Mayeneiland. Daar werd het walvisspek tot traan gekookt. Traan was de grondstof voor zeep en diende als lampolie en smeermiddel. Van de baleinen maakte men gebruiks- en siervoorwerpen. Toen de walvis uit die streken wegtrok, ging men jagen in de noordelijke poolzeeën. Het spek werd nu aan boord ingekuipt en rechtstreeks naar het vaderland vervoerd. Vooral in Amsterdam en in de Zaanstreek verrezen traankokerijen. De walvisvaart leverde daar ook werk op voor Nederlandse scheepsbouwers en touwslagers. De bemanning bestond vooral uit buitenlanders. De walvisvaarders, vastgevroren in het IJ in de zeer strenge winter van 1728-1729, zijn te herkennen aan de overstekende dwarsbalken waaraan de vangstboten hingen. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
De winter van 1728/29 was zeer streng. Het begon op 30 november te vriezen en de dooi zette pas op 11 maart 1729 in. Het IJ zat op 14 maart nog dicht. Dit feit is weergegeven op de ijsschots links bij de naam van de schilder. De dooi maakte het mogelijk smalle vaargeulen te hakken voor kleine bootjes. In de verte zijn de plaatsen Buiksloot en Oostzaan te zien. De vastgevroren walvisvaarders zijn te herkennen aan de voerstekende dwarsbalken waaraan de vangstboten hingen. Tot ongeveer 1679 werd het walvisspek op Spitsbergen en jan Mayeneiland tot traan gekookt. Toen de walvis uit die streken wegtrok, ging men jagen in de noordelijkere poolzeeën. Het spek werd nu aan boord ingekuipt en rechtstreeks naar het vaderland vervoerd. Vooral in amsterdam en de Zaanstreek verrezen traankokerijen. Traan was de grondstof voor zeep en diende als lampolie en smeermiddel.
Catalogus AHM 1975/'79
Opschrift voor de signatuur: "gesigt van t Blauwe hooft tot Amsterdam op den 14 maart 1729". De winter van 1726/29 was bijzonder streng en lang, zette in op 30 november en duurde tot 11 maart 1729. Het feit dat het IJ op 14 maart nog dicht gevroren is weergegeven, met slechts smalle vaargeulen er in uitgehakt, is hiermee in overeenstemming.
Van het Blauwe Hoofd af is een blik naar het noordwesten weergegeven, waar aan de einder de plaatsen Buiksloot en Oostzaan, herkenbaar aar de stompe kerk toren, zichtbaar zijn (ontleend aan notities in het Museum; zie over de winter van 1729 ook: J.H. Hering, Tafereel van harde winters ..., Amsteldam 1784, blz. 76, 79).
Het grootste schip (rechts) komt net zo, maar dan met gestreken zeilen, voor op een soortgelijk schilderij van Silo: eveneens een afbeelding van in het ijs vastgevroren schepen (Greenwich, Maritime Museum, cat. 1929 , nr. 37; L. Preston, Sea and River Painters of the Netherlands .., Londen etc. 1937, afb. 110). ( Albert Blankert)
Amsterdam Museum, bruikleen Stichting Genootschap Amsterdam Museum