De stedenmaagd van Amsterdam, met het stadsuitbreidingsplan op de schoot, omgeven door goden en godinnen, die op de wolken zweven. Op de voorgrond een vrouwelijk naakt op een schelp, een armvol ooft en bloemen torsend. Vrij donker geheel met sterke lichtval op de figuren.
Herkomst
? De kunsthandelaar, Visscher op de Dam, Amsterdam, 1711; veiling Elizabeth Hooft, weduwe van Wouter Valckenier, Amsterdam (C. Blasius e.a.), 31 augustus 1796, nr. 2, aan Gerrit van der Pot van Groeneveld voor Pierre Joseph Thijs; veiling Aubrey Beauclerk, 5th duke of St. Albans e.a. [gedeelte Ribes [? Rebes, Reibus of John Reybaz]], Londen (Christie’s), 27 maart 1802, nr. 106, niet verkocht; veiling William Nathan Wright Hewett e.a. [gedeelte Ribes [? Rebes, Reibus of John Reybaz]], Londen (Christie’s), 22 april 1803 e.v. (23), nr. 105, niet verkocht; veiling Oliver e.a. [gedeelte Ribes [? Rebes, Reibus of John Reybaz]] Londen (Christie’s), 12 januari 1824 e.v. (13), nr. 86; ? anonieme veiling [gedeelte Taylor], Londen (Foster), 15 mei 1834 e.v. (16), nr. 196, niet verkocht; ? anonieme veiling [gedeelte Payne], Londen (Foster), 8 augustus 1834 e.v. (8), nr. 80, niet verkocht; anonieme veiling [gedeelte Methley], Londen (Foster), 14 februari 1835, nr. 109; veiling Edward William Lake, Londen (Christie’s), 11 juli 1845 e.v. (12), nr. 104, niet verkocht; veiling Edward William Lake, Londen (Christie’s), 7 april 1848 e.v. (7), nr. 81; verzameling S.L. Keijzer, Amsterdam; van hem gekocht door kunsthandelaar Gerrit de Vries voor Adriaan van der Hoop, 9 februari 1849; legaat aan de Stad Amsterdam, 1854; Museum Van der Hoop, 1854-1885; bruikleen aan Rijksmuseum, 1885-1927
Klassieke goden omringen op deze allegorie de Amsterdamse stedenmaagd. Zij presenteert trots een stadsuitbreiding aan hen, die te zien is op de kaart in haar hand. Personificaties van Vrede, Overvloed en Waarheid scharen zich aan de kant van de maagd terwijl zij haar pleidooi houdt. De deugdzaamheid van Amsterdam wordt zo benadrukt, zelfs de goden lachen de stad toe. ( Nina Reid)
Tentoonstellingstekst
De stedenmaagd van Amsterdam toont een stadsplattegrond aan de oppergod Jupiter en zijn vrouw Juno. Om haar heen getuigen goden en deugden van de grootsheid van Amsterdam. In 1657 besloot de stadsregering tot de vierde grote stadsuitbreiding. Deze gaf Amsterdam de kenmerkende halvemaanvorm. Op de getoonde plattegrond is het toekomstige patroon van de nog te graven grachten aangegeven. ( Laura van Hasselt)
In 1662 werd door het stadsbestuur het plan van de Vierde Uitleg aangenomen, die Amsterdam zijn kenmerkende halvemaanvormige grachtengordel zou geven. Voor Berchem was dit een reden om een allegorische lofzang op de uitbreidende stad te schilderen. De vrouw in het wit, met de plattegrond in haar hand, is de Amsterdamse Stedemaagd. Aan haar voeten verbeelden riviergoden de Amstel en het IJ. Links is de zeegod Neptunus te zien. De vrouwenfiguur op de schelp met de overvolle hoorn is de Overvloed. Berchem suggereert hiermee dat de rijkdommen Amsterdam bereiken via de handel over zee en dankzij de ligging aan de Amstel en het IJ. Rechts leunt Minerva, symbool voor de wijsheid, met achter haar de waarheid. De Stedemaagd heeft haar blik gericht op Oppergod Jupiter en zijn vrouw Juno, die juist opstaat uit haar door pauwen getrokken rijtuig.
Rechts achterin het schilderij zijn nog andere Olympische goden te herkennen. Bovenin het schilderij blaast de Faam de roem van Amsterdam naar alle windstreken, gesymboliseerd door blazende kinderkopjes. Net achter deze groep is Iris afgebeeld, Juno’s boodschapper die de grootsheid van Amsterdam in het universum zal verkondigen.
De plattegrond in de hand van de Stedemaagd is er een van Daniël Stalpaert waarop de uitbreiding van Amsterdam al is ingetekend. Voor diezelfde kaart, uitgegeven door Nicolaes Visscher II (1648-1702), leverde Berchem enkele allegorische figuren. In 1711 zag een Duitse reiziger, Zacharias Conrad von Uffenbach, in Visschers prentenwinkel een Allegorie van Berchem hangen: ‘In einem anderen Zimmer sahen wir ein Stück, die Stadt Amsterdam präsentirend, von van Berghem gemalt.’ Het maakt het aanlokkelijk om Visscher als opdrachtgever van dit werk te zien, al kan niet uitgesloten worden dat von Uffenbach een tweede Allegorie van Berchem zag. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
In 1662 bereikte de zogenoemde ‘Vierde stadsuitleg’ van Amsterdam een hoogtepunt met de definitieve afbakening van de grachten en straten in het ontwerpplan en met de presentatie van een monumentale stadsplattegrond. Deze mijlpaal werd nog in hetzelfde jaar kracht bijgezet door Jan Vos’ allegorische schouwspel Vergrooting van Amsterdam. De stadsuitbreiding vormde tevens de aanleiding tot de vervaardiging van Nicolaes Berchems monumentale Allegorie, waaruit een vergelijkbare boodschap spreekt. De schilder heeft zich laten inspireren door de gangbare uitbeeldingen van godheden en personificaties, zoals onder meer beschreven in Cesare Ripa’s Iconologia.
De Amsterdamse stedenmaagd, enigszins verheven op een wolk, ziet op naar de oppergod Jupiter. Zijn eega Juno is opgestaan uit haar gouden koets, die wordt voortgetrokken door twee pauwen. Gezeten op een adelaar wijst Jupiter met zijn spies naar de stedenmaagd, die de plattegrond presenteert waarop het te bebouwen gebied van Amsterdam is aangegeven. De kroon op haar hoofd verwijst naar de keizerskroon die het Amsterdamse stadswapen siert. Om de stedenmaagd heen getuigen godheden en personificaties van de voorspoed die Amsterdam ten deel is gevallen. De staande vrouw naast de stedenmaagd is de Vrede, te herkennen aan de olijftak, die Amsterdam in de aandacht van het godenpaar heeft aanbevolen.
Het fundament waarop de Stedenmaagd de stadsuitbreiding bij de goden bepleit, wordt gevormd door de groep direct beneden haar. Staande op een schelp torst de Overvloed - een naakte vrouw - een hoorn met vruchten. Zij wordt bij de hand genomen door een oude riviergod met om zijn hoofd een krans van rietbladeren – welllicht het IJ voorstellend – met naast zich een jongere riviergod, wellicht de Amstel. Om hen heen dartelen zeenimfen en kinderen, alle met riet bekranst; een van hen slaat op een tamboerijn. Een triton die op een schelp blaast, voert de blik naar de achtergrond, waar paarden de zeewagen voorttrekken van zeegod Neptunus, herkenbaar aan de drietand. Hij wordt vergezeld door zijn vrouw Amphitrite en tal van zeewezens. Aldus lijkt Berchem te benadrukken dat de economische voorspoed van de Amsterdam is gegrondvest op de handel over zee en de ligging van de haven aan de monding van de Amstel in het IJ.
Rechts van de stedenmaagd bevindt zich een leunende, gehelmde figuur met een spies, wellicht de godin Minerva. Direct achter haar staat een vrouw, wier hoofd omgeven is door een stralenkrans. In haar ene hand houdt ze een zandloper, in de andere een perzik. Zij verbeeldt de Waarheid, nagenoeg exact zoals Ripa haar beschrijft. Met de zandloper en haar tot de toeschouwer gerichte blik – ze is in dezen de enige in de voorstelling – wijst ze op het verstrijken van de tijd, waarmee de waarheid aan het licht zal komen: het hart op de tong. Of ze ons hiermee waarschuwt tegen al te rooskleurige verwachtingen aangaande de toekomst van Amsterdam, is onduidelijk. Op de achtergrond is een groepje Olympische goden te zien, waarvan de meeste kunnen worden geïdentificeerd. Gezeten op haar regenboog haast Juno’s boodschapper Iris zich om de grootsheid van Amsterdam te verkondigen in het universum. Bovenin de voorstelling bazuint een gevleugelde Faam de lof naar de vier windstreken, verbeeld door de blazende, gevleugelde kopjes. Linksboven kijkt Hercules – herkenbaar aan zijn knots – toe, met naast zich mogelijk zijn gade Hebe.
De plattegrond die de stedenmaagd presenteert, laat de bestaande bebouwing van de stad zien en het nog te realiseren gedeelte van de grachtengordel ten oosten van de huidige Leidsegracht. De kaart is geïdentificeerd als de plattegrond van Daniël Stalpaert (1615-1676), uitgegeven door Nicolaes Visscher I (1618-1679) in 1662 of 1663. Hiermee kan de datering van het schilderij, lang onderwerp van discussie, veilig worden gesteld omstreeks 1663, waarvan ook de fraaie, modieuze kwablijst getuigt.
Tijdens zijn bezoek aan ‘Visschers Kupferladen’ op 17 februari 1711 zag Zacharias Conrad von Uffenbach de Allegorie van Berchem hangen in het woonhuis: ‘In einem anderen Zimmer sahen wir ein Stück, die Stadt Amsterdam präsentirend, von van Berghem gemalt’. Het betreft hier de prentwinkel van Nicolaes Visscher II (1648-1702). Aangezien het hier de vroegste vermelding van het schilderij betreft, is het verleidelijk om te denken aan Nicolaes Visscher I als mogelijke opdrachtgever van Berchem. De kunstenaar leverde immers ook vele prentontwerpen aan Visscher. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat Von Uffenbach evengoed een andere Allegorie op de Uitbreiding van Amsterdam van Berchem kan hebben gezien. Deze is uit de literatuur bekend maar werd in 1887 voor het laatst gesignaleerd. Het is goed voor te stellen dat beide versies bedoeld zijn geweest voor de handel, waarbij de koper nog kon bepalen welke tekst op de lege banderol moest worden aangebracht. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
De sterke groei van Amsterdams handel, nijverheid en bevolking heeft vanaf 1580 tot vier stadsuitbreidingen geleid. Om de oude stadskern heen werd toen de beroemde grachtengordel aangelegd. In 1657 werd begonnen aan de vierde stadsuitbreiding, het gedeelte van de Leidsegracht tot de Lastage.
De Amsterdamse stedenmaagd houdt een plattegrond van de stad uit 1662 vast, waarop het nog te bebouwen gebied is aangegeven. Om haar heen getuigen goden en personificaties van de grootsheid van Amsterdam.
Staande op een schelp en temidden van zeewezens torst de Overvloed een last van vruchten. Links rijst Neptunus op uit de oceaan; de handelsgod Mercurius zit geheel rechts, met naast zich een vrouw die met een zandloper en een appel waarschuwt voor de vergankelijkheid en het zondige leven. De stedenmaagd ziet op naar de oppergod Jupiter en zijn vrouw Juno, die de stad zullen beschermen. Bovenin bazuint de Faam de roem van Amsterdam uit naar de vier windstreken.
In het oeuvre van Nicolaes Berchem vormt de Allegorie op de Uitbreiding van Amsterdam een uitzondering. Hij schilderde vooral italianiserende landschappen. Berchem was afkomstig uit Haarlem en wordt in 1660 en 1677 in Amsterdam vermeld. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
De Amsterdamse stedenmaagd houdt een plattegrond vast van de stad uit 1662, met daarop aangegeven de nieuwe uitbreiding.
Om haar heen getuigen goden en personificaties van de grootsheid van Amsterdam.
Staande op een schelp en temidden van zeewezens torst de Overvloed een last van vruchten. Links rijst Neptunus op uit de oceaan; de handelsgod Mercurius zit geheel rechts, met naast zich een vrouw die met een zandloper en een appel waarschuwt voor de vergankelijkheid en het zondige leven. Nicolaes Berchem was afkomstig uit Haarlem en wordt in 1660 en 1677 in Amsterdam vermeld. Hij schilderde vooral italianiserende landschappen. Allegorieën vormen een uitzondering in zijn oeuvre. De stedenmaagd ziet op naar de oppergod Jupiter en zijn vrouw Juno, die de stad zullen beschermen.
Tentoonstellingstekst
De Amsterdamse stedemaagd met een plattegrond van Amsterdam in de hand, is omgeven door goden als Jupiter, Juno, Mercurius, Neptunus en lagere zeegoden, alsmede door figuren als Overvloed en Faam.
De kaart van Amsterdam geeft de vierde uitbreiding van de stad weer, waartoe in 1657 werd besloten. Deze kaart is getekend door de stadsarchitect Daniël Stalpaert en in 1662 door Nicolaes Visscher uitgegeven.
Claes Berchem werd in 1620 te Haarlem geboren en heeft daar het grootste deel van zijn leven gewerkt. Hij maakte waarschijnlijk één of twee reizen naar Italië. In 1660 en 1677 wordt hij te Amsterdam vermeld. Vermoedelijk is hij daar na 1677 tot zijn dood blijven wonen. Hij schilderde hoofdzakelijk italianiserende landschappen. Een allegorie als dit schilderij behoort tot de uitzonderingen.
Catalogus AHM 1975/'79
“Rechts op wolken de gekroonde Stadsgodin met plattegrond van de Stad; rechts van haar de gepantserde Minerva met lans en een vrouw met een perzik in de ene en een zandloper in de andere hand. Links van haar een vrouw met een palmtak in de hand. Meer naar voren houdt een stroomgod een naakte vrouw bij de hand die op een schelp staat en een hoorn des overvloeds draagt. Links boven Jupiter met scepter, naast hem de bijna naakte Juno. Rechts boven hen blaast Fama als gevleugeld kind, door de winden voor een regenboog gedragen, op een bazuin” (Hofstede de Groot).
Waarschijnlijk, zoals Hofstede de Groot constateerde, het schilderij dat Von Uffenbach op 17 februari 1771 in “Visschers Kupferladen, op de Dam” getoond werd door “dem Factor desselben Andrea de Leth” (samen met zes “unvergleichlich schöne” werken van G. de Lairesse) “ein Stück, die Stadt Amsterdam präsentirend, von van Berghem gemacht”.
Vóór ca. 1850 als volgt beschreven:
Vlg. 31 augustus 1796: “Rijk en schoon geordonneerd zinnebeeldig onderwerp ... ziet men, vooraan, verscheide Rivier-Goden en Water-nimphen, welke zich schynen te beyveren om hunne hulde aan de stad Amsterdam te doen. Deze is onder de gedaante van eene schoone Maagd, op de Wolken gezeten, houdende de Afteekening der Plattegrond dier stad in haare linke Hand, wordende door eene andere Vrouw een palmtak aangeboden: verder vertoont zich Jupiter en Juno verzeld van andere godinnen in de Lucht, terwijl de Faam de Trompet blaast, en de winden zich verheffen by de veelverwige Regenboog; alles is grootsch en verheven van Ordonnantie en Groeping van Beelden; de Teekening correct, het Licht en Coloriet bevallig, en door de meesterlyke hand zeer uitvoerig van penceel behandeling”.
Vlg. 27 maart 1802: “An Emblematical Representation of the Rise and Greatness of the Commerce of Holland, esteemed the most Capital performance known of this Master”.
Vlg. 11 juli 1845: Jupiter en Neptunus nemen de stad Amsterdam onder hun bescherming. De jonge vrouw met zandloper en perzik, duidt aan: “that time produces fruit”; de riviergod is “taking by the hand a naked female (emblem of Holland) ... Fame, under the similitude of an infant, borne by the winds on a rainbow, is above the deities”. In the allerbeste trant van de meester. “It would make a most appropriate and national addition to the Gallery at Amsterdam”.
Vlg. 7 april 1848: “Jupiter and Neptune taking the city of Amsterdam under their protection, attended by Deities in a grand composition of numerous figures, admirably painted”.
Voor zover ik weet, heet het stuk voor het eerst “eene allegorische voorstelling ter gelegenheid van de laatste vergrooting van Amsterdam” in cat. tent. 1854. Dat het om een allegorie op de uitbreiding van de stad zou gaan is sinsdien in alle literatuur herhaald.
Het stuk is een van de zeer weinige allegorische voorstellingen van de meester. Een vrijwel even grote allegorie van Berchem, in dezelfde tijd uitgevoerd en met figuren van dezelfde schaal bevindt zich in slot Wawel te Krakau (Hofstede de Groot nr. 63; dk., 166 x 137,5 cm). Een der figuren op dat stuk draagt een vaan met het opschrift “Deugd overwind kracht”. Het jaartal op het stuk te Krakau leest men als 1650 (Hofstede de Groot), doch zal mijns inziens vanwege de late stijl, eerder 1680 luiden. Uit die periode zal ook ons schilderij dateren, dat wellicht met dat te Krakau een paar heeft gevormd of tot een serie heeft behoord. Ons schilderij stamt dan niet van ca. 1661, het jaartal dat men opgeeft in de catalogi van het Rijksmuseum.
De blazende engelkopjes bovenaan symboliseren mijns inziens de vier windstreken. Van de kaart van Amsterdam die één der vrouwen rechts in de hand heeft, trof ik een precies overeenkomend exemplaar aan in het Gemeentearchief (foto neg.nr. 16728). Hij draagt o.a. het opschrift: “t’Amsterdam. Bij Otto Barentse Smient Excudit”. Op de kaart is de bebouwing van de stad tot ca. 1625 aangegeven en de stadsmuur zoals die ca. 1675 voltooid raakte (mededeling D.G. Carasso). ( Albert Blankert)