Catalogustekst
Toen het spiegelgevecht plaatsvond, bestond de hier met volle zeilen afgebeelde Oost-Indiëvaarder nog niet. Op voorspraak van zijn goede vriend Nicolaas Witsen (1641-1717), raad in de Vroedschap en bewindhebber bij de VOC, had Peter de Grote een kleine woning betrokken op de Oost-Indische werf op Oostenburg en werkte hij mee aan de bouw van een fregat, die op 9 september begon. Eenmaal voltooid gaf hij het de naam van de apostelen Petrus en Paulus, de schutspatronen van Sint Petersburg. Het schip, dat op 16 november te water werd gelaten, is vanuit drie gezichtspunten afgebeeld. Op de spiegel van het middelste schip zijn de twee apostelbeelden gemakkelijk te herkennen aan de attributen - respectievelijk het boek en zwaard en de sleutels een boek en twee vissen - alhoewel ze precies andersom staan dan het opschrift ‘Piet / en / Poul’ zou doen vermoeden. Eronder zijn de deugden Gerechtigheid, Geloof, Liefde en Hoop (?) afgebeeld. In de oostenwind vaart links een VOC-jacht en vanuit de kleine schuit rechts op de voorgrond kijkt Peter de Grote zelf goedkeurend toe, in het rood gekleed. Op de achtergrond zijn geheel links de werf van Oostenburg en de Oosterkerk te zien en, links van het middelste schip, het stadhuis en de Nieuwe Kerk. Rechts sluit molen De Bok op het bolwerk Blauwhoofd de voorstelling af. Door dit scheepsportret te plaatsen tegen de achtergrond van de stad waar de Pieter en Paul van stapel liep, benadrukte Storck de verbondenheid tussen het schip en de Amsterdamse wateren. Het VOC-fregat was geen lang leven beschoren. Na een succesvolle tocht naar Batavia en terug (1698-1701) keerde de Pieter en Paul niet terug van een tweede reis in 1706-’07. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Op dit scheepsportret is het schip vanuit drie gezichtspunten afgebeeld, van achteren en van weerszijden.
Met een Russisch gezantschap kwam tsaar Peter de Grote in augustus 1697 in Nederland aan. Hij wilde zo veel mogelijk van de technische ontwikkelingen in de scheepsbouw leren. Na een kort verblijf in Zaandam verhuisde de tsaar naar de werf van de VOC op Oostenburg. Daar werkte hij tot half januari 1698 mee bij de bouw van een fregat dat de naam kreeg van de apostelen Petrus en Paulus, de schutspatronen van St. Petersburg. Bij het vertrek van de tsaar was het schip nog niet klaar. Op 24 oktober 1698 vertrok het fregat voor zijn eerste reis naar Azië. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Geheel links zijn de achterzijden van de lijnbanen van de Admiraliteit en van de V.O.C. te zien. Daarnaast is het Grote Magazijn afgebeeld. Het fregat in hetm idden heeft op de psiegel de naam 'Piet en Poul'. De schepen links en rechts hiervan stellen hetzelfde schip voor, maar dan weergegeven vanuit een ander standpunt. Tsaar Peter de Grote verbleef van eind augustus 1697 tot half januari 1698 in amsterdam. Op de werf van de V.O.C. bekwaamde hij zich in de scheepsbouw. Hij werkte zelf mee aan het schip ' Pieter en Paul', genoemd naar de beschermheiligen van Petersburg. Op 16 november werd het fregat te water gelaten, in januari 1698 was het schip klaar.
Catalogus AHM 1975/'79
Opschrift bovenaan op de spiegel van het middelste schip: PIET EN POVL. Op die van dat links daarvan: PIET EN POVL. Beide voeren een vlag met het monogram van de Verenigde Oostindische Compagnie met daarboven de A van de Amsterdamse kamer van de Compagnie.
De schilderijen cat.nrs. 416, 419, 420 en 422 beelden gebeurtenissen af tijdens het verblijf van Czaar Peter de Grote (1672 1925) van "Moscovië" te Amsterdam van 25 augustus 1697 tot half januari 1698 (daarop vertoefde hij enige tijd in Engeland om via Holland naar Rusland terug te keren), De czaar maakte zijn reis, behalve om diplomatie te bedrijven, vooral om kennis op te doen en in het kader van zijn energieke pogingen zijn land te moderniseren. Omdat de Russische kerkelijke wet niet toestond dat Russen, laat staan de vorst zelf, het land verlieten en/of omdat hij zelf niet op wilde vallen (volgens Raptschinsky zie beneden blz. 66, vanwege zijn buitensporige verlegenheid tegenover hooggeplaatste personen en bij officiële plechtigheden), besloot Peter incognito te reizen, zgn. als gewoon lid van een Moscovisch gezantschap van ruim 200 man. Toen dit al snel uitlekte, wenste juist iedereen de czaar te zien, die bovendien opviel door zijn reusachtige lengte en eigenzinnig gedrag. Zeer tegen zijn zin verzamelden zich waar zijn aanwezigheid vermoed werd, steeds grote menigtes. Belangstelling voor het bezoek van de czaar blijkt ook uit het bestaan van meerdere versies van cat.nrs. 416, 419 en 422 en uit de prenten die er van het bezoek gemaakt werden (F. Muller, Nederlandsche Historieplaten .., nrs. 2985 e.v.).
Er is eveneens veel over geschreven. De gegevens uit oudere literatuur werden, met bronvermelding en toevoegingen, op een rij gezet door J. Scheltema, Peter de Groote, Keizer van Rusland in Holland en te Zaandam .. (eerste druk 1814), tweede druk Utrecht, 1642 (verder afgekort als J. Sch.). Zijn neef P. Scheltema bestudeerde speciaal Peters verblijf in Amsterdam (SCHELTEMA VI, 1872, blz. 225 246; verder afgekort als P. Sch.). J.F.L. de Balbian Verster bracht daarover nieuwe gegevens aan het licht: "Peter de Groote te Amsterdam", in: Jaarb. Amstelod. 17, 1919, blz. 31 46 (B.V.). Later verwerkte hij ook enige uit Rusland afkomstige informatie: J.F.L. de Balbian Verster, in: 7de Jaarverslag Vereeni ging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam, 1923 (blz. 42 61), blz. 58 (B.V. 1923). Kort daarop voegde B. Raptschinsky veel toe aan de hand van Russisch bronnenmateriaal: Peter de Groote in Holland .., diss. Amsterdam, 1925
Cat.nrs. 416, 419 en 422 zijn niet toevallig marinestukken: voor schepen, scheepsbouw en varen had Peter een passie. Gestimuleerd door de verhalen van enkele Zaandamse scheepstimmerlieden die hij in Rusland had ontmoet, reisde hij, toen het gezantschap in Holland aankwam, zelf vooruit naar Zaandam, waar hij op 18 augustus arriveerde. Daar werkte hij, vermomd als gewoon timmerman op een werf. Vanwege de enorme toeloop van mensen die dit teweeg bracht, nam hij al na een week in zijn zojuist gekochte boeier de wijk naar Amsterdam. Hier raakte hij bevriend met de fel anti Engelsgezinde oud burgemeester Nicolaas Witsen (1641 1?17), die in 1664 Rusland had bezocht, in 1691 een boek over scheepsbouw en in 1692 eeen boek over Rusland had gepubliceerd; beide mannen kenden elkaar al door correspondentie. Witsen was tevens bewindhebber van de Amsterdamse kamer van de Verenigde Oostindische Compagnie.
Stellig door Witsens toedoen wotrt de "heeren Bewindhebberen" op hun vergadering van 29 augustus 1697 "vanwege het groot Moscovisch gezantschap" ter kennis gebracht dat "eene hooge personagie 1) (die zich thans alhier incognito is ophoudende) wel genegenheid zoude hebben, om zich op de compagnies werf met het bezien van timmeren van schepen als anderszins, voor eenigen tijd te verlustigen, verzoekende ten dien einde dat het huis van den baas van de lijnbaan tot deszelfs verblijf mogte worden ingeruimd, alsmede een fregat van nieuw op gezet en aangebouwd worden, waardoor hooggedachte personagie plaisir zoude ge schieden". De bewindhebbers keuren goed dat een fregat van 100 voet wordt gebouwd en men verzoekt Witsen na te gaan of dat met het "welbehagen en de zinnelijkheid van die personagie" overeen stemt (J. Sch. II, blz. 158/59 ,1. Peter vestigde zich nu in een huisje op de reusachtige werf van de V.O.C. op Oostenburg (zie cat.nr. 29). In zijn Russisch journaal staat onder 9 September vermeld. "Op het Oost Indische hof begonnen onze mannen een schip te bouwen, dat genoemd zal worden ter eere der apostelen Petrus en Paulus; het schip is 100 voet lang. 16 november werd het schip te water gelaten; de gezanten woonden deze plechtigheid bij" (B.R., blz. 119). Op 10 September schreef hij aan de patriarch te Moskou: "Het goddelijk voorschrift aan Adam volgend, werken wij hard, hetgeen wij niet noodgedwongen doen, maar om de zeevaart te bestuderen opdat wij, deze wetenschap volkomen geleerd hebbende, naar huis zouden terugkeren als overwinnaars van de vijanden van de naam van Jezus Christus en als bevrijders van de Christenen, die daar (n.l. in Turkije) wonen. Dit zal ik tot aan mijn laatste adem nastreven" (J. Sch. II, blz. 159 160; B.B., blz. 119).
Dat Peter zelf intensief meewerkte aan de bouw van het fregat blijkt uit het getuigschrift dat Gerrit Claesz. Pool, Meester scheepstimmerman van de V.O.C. te Amsterdam, op 15 januari 1698 schreef voor: "Pieter Migaijlof 2) (zynde onder ´t gevolg van ´t Groot Moskovis Gezantschap, en daer uyt ander die gene, die alhier tot Amsterdam op de Oostindisse scheepstimmerwerf van den 30 Augustus 1697 tot op dato dezes gelogieert en onder ons bestier getimmert heeft)". Pool getuigt "voor de waerheyt" dat Pieter: "hem de tijt van zijn edele verblijf al hier, als een neerstig en kloeck timmerman heeft gedragen, zoo in ´t sloeren, stoothouten toeleggen, afkrabben, voegen, hacken, slegten, braeuwen, schaven, boren, zagen, plancken en stoothouten branden, en ´t geen een goet en heel def tig timmerman behoort te doen en heeft ´t fregat Pieter en Paul lang 100 voet van ´t begin af (aen de voorsteven aen stierboort) tot dat het bijna klaer was, helpen maken en dat niet alleen, maar is door mijn oock daerenboven in de scheepsarchitecture en tekenkonst volkomen onderwezen, zoodat zijn edele dezelve tot in de gront verstaet en dat zoo verre als ons oordeels ´t zelve kan worden gepractizeert" (gepubliceerd naar een afschrift van een afschrift door L.J.F. Jansen, in: Algemeene Konst en Letterbode 68, 1856, blz. 33/34; naar het origineel, dat zich in Rusland bevindt, afgedrukt bij B.R., blz. 129).
Een anonieme auteur in de "Algemeene Konst en Letterbode" van 1814 (nr. 28, blz. 43) beschrijft een ander exemplaar van ons schilderij cat.nr. 416. Hij spreekt over twee schepen van de V.O.C., die beide Pieter en Paul heetten. J. Scheltema concludeerde uit 'schilderijen van Storck’ o.a. "dat er een Oost Indisch schip gebouwd is, genaamd Petrus en Paulus" (mijn onderstreping; J. Sch. II, blz. 226). Zijn neef P. Scheltema deelde mee dat het ten gerieve van Peter op de werf van de V.O.C. gebouwde schip de galjoot was, die Witsen namens het Amsterdamse stadsbestuur aan Peter cadeau gaf; Peter noemde de galjoot "Amsterdam". Voorts zou men Peter verzocht hebben twee voor de V.O.C. zelf gebouwde schepen een naam te geven: die zou hij "Petrus" en "Paulus" hebben genoemd (P. Sch., blz. 233/34). Nadien zette Balbian Verster uiteen dat verwarring was ontstaan door een verkeerd begrip van het schilderij van Storck (waarvan ons cat.nr. 416 één der exemplaren is). Er werd, zo betoogde hij, maar één fregat "Petrus en Paulus" gebouwd; daarbij tekende hij aan dat Peter in Petersburg ook een "Peter en Paul" vesting liet bouwen en dat beide heiligen dezelfde dag op de kalender hebben. Het schip dat we links slechts op de spiegel zien, is dezelfde "Peter en Paul" waarvan in het midden van het schilderij ook het bakboord zichtbaar is. Verder moet het schip rechts nog eens dit fregat zijn, nu van voren op het stuurboord bekeken. Dit schip werd niet aan Peter cadeau gedaan.
De 'Peter en Paul, lengte 100, lesten 40, koppen 70, getimmert 1697" voer in oktober 1698 naar Batavia, vanwaar het in September 1701 in Holland terugkeerde. Op een tweede tocht in 1706/07 bereikte het wel Batavia, maar het verdween op de terugreis (B.V., blz. 34, 36, 39; vgl. ook B.R., blz. 122).
Alings identificeerde links in de achtergrond van cat.nr. 416 de Oostekerk en de molen "De Bok" op het Blauwhoofd; de beelden op de spiegel van de "Peter en Paul" als v.l.n.r. Rechtvaardigheid, Geloof, Liefde en Hoop (tevoren had Balbian Verster deze zelfde deugden op het exemplaar in het Scheepvaartmuseum zie beneden abusievelijk aangezien voor afbeeldingen van de apostelen Petrus en Paulus: B.V. 1923, blz. 53). Verder noemt Alings een in 1947 op het terrein van de V.O.C. (in 1979 Werkspoor) aangebrachte gedenkplaat ter herinnering aan Peters verblijf door (vgl. d'AILLY, blz. 242; over de precieze plaats waar Peter werkte: B.V. 1923, blz. 54).
In de roeiboot rechts op de voorgrond een staande man in Russisch costuum. Het zeiljacht links op de voorgrond kan m.i. zeer goed de boeier zijn die Peter dadelijk na zijn aankomst in Zaandam kocht en waarmee hij nadien naar Amsterdam voer (J. Sch. I, blz. 85, nader over Peters boeier: zie cat.nr. 422). Hij maakte er vele tochten mee op het IJ, vaak omringd door boten en bootjes met nieuws gierigen: "waardoor zijne drift en toorn meermalen warden opgewekt" (P. Sch., blz. 233).
Een wat gewijzigde, uit de verzameling P. Smidt van Gelder afkomstige, grote re versie van cat.nr. 416 (84 x 110 cm) bevindt zich in het Nederlands Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Zie over dit schilderij: B.V. 1923, Het is afgebeeld in: 1. Jaarverslag van het Museum 1937, blz. 39; 2. Alings, blz, 203; 3. cat. tent. La Vie en Hollande au XVIIE siècle, Musée des Arts décoratifs, Parijs 1967, cat.nr. 384.
Zie ons cat.nr. 422 voor gelijksoortige schilderijen waarop de "Peter en Paul", opnieuw voorkomt.
1) In de kantlijn: Czaar Peter de Ie.
2) Czaar Peters "schuilnaam". ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Czaar Peter de Grote maakte in 1697 een reis naar Holland onder andere met het doel vakkennis op te doen om zijn land te kunnen moderniseren. Hij betrok in september 1697 een huisje op de werf van de verenigde Oostindische Compagnie op Oostenburg. Van hieruit was hij met zijn manschappen direct betrokken bij de bouw van een fregat, de Pieter en Paul, dat op 16 november te water werd gelaten.
Tentoonstellingstekst
Het voor de Verenigde Oostindische Compagnie bestemde oorlogsschip Pieter en Paul kwam in 1698 gereed. Tsaar Peter de Grote, die te Amsterdam de scheepsbouw bestudeerde, heeft aan de bouw van het schip meegewerkt. Het scheepsportret toont het schip drie maal: gezien naar de spiegel en naar bekboord-en stuurboordzijde. Op 24 oktober 1698 verliet het schip de rede van Texel op weg naar Batavia.