Catalogus AHM 1975/'79
Van Dyk geeft een uitvoerige beschrijving van dit “overheerlyke Portrait van den voortreffelijksten zee-schilder Ludolf Bakhuyzen, door hem zelfs Levensgroote, in het acht en sestigste (moet zijn: 69ste) Jaar zynes Ouderdoms, geschildert”. De pen in Bakhuysens hand duidt er volgens Van Dyk op dat “hy een zo groot schryver, als schilder, in zyn tyd geweest is”. Met “schrijver” zal hier “calligraaf” zijn bedoeld (zie de biografie van Bakhuysen hierboven). Met de linker hand houdt hij “een blad Papier, ten deele afhangende, waar op zyn eige Portrait als in zwarte Konst, door hem zelfs geschraapt, is afgebeelt, zo dat zyn Afbeeldzel in dit stuk tweemaal te zien is”. Over de attributen: “Het Bywerk als een Zeeglobe, het Beelt van Nepthunus in een Nis, (de Zee-Schilderkunst verbeeldende) een Tinne Intkoker en Kandelaar, daar een by na uitgebrande Kaars op staat (zonder twyfel zyn reeds hoge Jaaren voorstellende).. Het is geschildert 1699 en door hem zelfs aan de Kunstkamer vereert”.
Mevr. Popper-Voskuil noemt de voorwerpen op tafel “reminiscent of transience” en vermeldt enkele andere Nederlandse 17de eeuwse zelfportretten waarop een “extra” zelfportret als attribuut voorkomt.
Van Dyk besluit zijn beschrijving met een Nederlandse vertaling door D. Hoogstraten van een Latijns gedicht dat J. Broekhuyzen op Bakhuysens Kunst had gemaakt. De reeds vermelde zelfportret-prent, die de schilder in de hand houdt, lijkt een reproduktie van het geschilderde portret. De prent is nog bekend (zie: HOLLSTEIN I, blz. 57). Onder sommige exemplaren staat een ander Latijns vers van Broekhuyzen; het is ook op het schilderij leesbaar: “Aemula naturae Bakhusia dextra potentis / Vivi coloris artifex: / Picturae postquam implevit, genus omne, Tropaeum / in aere seponit sibi. / Janus Broekhusius” (naar prent op RKD). Vertaald: “Nadat, wedijverend met de machtige natuur, de rechter hand van Backhuyzen – kunstenaar van de levende kleur – elke soort van schilderkunst heeft afgewerkt, zet hij in brons (i.e.: het koper van de gravure) een zegeteken voor zichzelf neer”.
Wagenaar vermeldt het stuk op dezelfde manier: “het afbeeldsel van den beroemden Zeeschilder Ludolf Bakhuizen, door hemzelven, in den ouderdom van agtenzestig jaaren, zittende, en levensgrootte, geschilderd. Hij houdt eene schryfpen in de regter-, en een blad papiers, waarop zyn eigen beeld, als in zwarte konst, door hemzelven geschrapt, nog eens te zien is, in de linkerhand. ’t Stuk is, in ’t jaar 1699, geschilderd, en door den Schilder, die Mede-Opziender der Konstkamer geweest is, aan dezelve vereerd”. ( Albert Blankert)
Catalogus Kopstukken 2002-'03
Tweemaal beeldde Ludolf Bakhuyzen zichzelf af op dit schilderij van groot formaat: eenmaal levensgroot, vanuit een hoog standpunt enigszins op de toeschouwer neerkijkend, en nog eenmaal op de op de tafel liggende prent, waarop zijn hand rust. Onder deze prentafbeelding staat een vers van Bakhuyzens vriend, de dichter Jan van Broekhuyzen [in vert.]: ´Nadat, wedijverend met de machtige natuur, de rechterhand van Bakhuyzen / kunstenaar van de levende kleur / elke soort van schilderkunst heeft afgewerkt / zet hij in brons [d.w.z. het koper van de gravure] / een zegenteken voor zichzelf neer.
Rond 1699 had Bakhuyzen groot aanzien bereikt. Hij schilderde voornamelijk zee- en riviergezichten en was rond 1672, na het vertrek van de schilders Willem van de Velde senior en junior naar Engeland, de belangrijkste Amsterdamse schilder van dit genre: hij heeft vele beroemde schepen in zijn schilderijen vastgelegd en ontving opdrachten van stadswege. Het beeld van Neptunus met drietand en scheepsmodel dat Bakhuyzen op de achtergrond van dit portret heeft opgenomen, verwijst naar zijn specialisme als zeeschilder. Maar bovenal heeft Bakhuyzen zichzelf willen neerzetten als welgesteld burger. Hij gebruikte het imponerende formaat van het schilderij om zijn status te onderstrepen en spreidde door middel van verschillende attributen zijn talenten tentoon. Zo kunnen de inktkoker en ganzenpennen worden beschouwd als een verwijzing naar Bakhuyzens werkzaamheden als schoonschrijver. Kaars, horloge en zandloper zijn van oudsher symbolische verbeeldingen van de vergankelijkheid, en houden een waarschuwing in tegen de ijdelheid. Binnen het raamwerk van dit schilderij krijgen deze vanitas-attributen een opmerkelijke betekenis aangezien de kunstenaar zijn eigen eindigheid lijkt uit te sluiten met dit indrukwekkende zelfportret. ( Wieteke van Zeil)