signatuur linksonder op een drijvend plankje: A:Storck. F
legaat 1854-03-15
inv.nr. SA 8318 in depot
Een Nederlands eskader zeilt de haven van een Italiaanse stad binnen
Herkomst
Van Nicolaus Innocentius Clemens van Heideloff (ca. 1761-1837), 's-Gravenhage, gekocht door Adriaan van der Hoop, 1834; legaat aan de Stad Amsterdam, 1854; Museum Van der Hoop, 1854-1885; bruikleen aan Rijksmuseum, 1885-1972
Abraham Storck schilderde vooral schepen en fantasievolle havengezichten. Van der Hoop kocht de schilderijen in 1834 voor 1400 gulden van N.J.W.C. Heidelhoff, onderdirecteur van het Koninklijk Museum te Den Haag. In zijn kasboek noteerde de verzamelaar dat de twee havengezichten de tocht van Michiel de Ruyter naar de Portugese kust voorstelden. Later voegde hij toe dat ‘de heer Archivaris J.C. de Jonge (…) heeft bevonden dat dezelve niet voorstellen de togt van den Admiraal de Ruyter, maar hy gelooft dat dezelve voorstellen Schepen van de Groninger Admiraliteit’. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Tegenhanger van het vorige nr. In catalogus Rijksmuseum interpreteert men de voorstelling aldus: "Een Nederlands eskader zeilt de haven van een Italiaanse stad binnen". (cat.nr. 417) en "dezelfde schepen die nu de haven uitzeilen". (cat.nr. 418). Bol vermeldt een aantal andere havengezichten aan de Middellandse Zee door Storck. ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
De afgebeelde locatie is niet goed thuis te brengen. Het schilderij van Storck toont misschien een plaats aan de Italiaanse kust. Veel bezochte havens lagen in de Levant: Turkije, Syrië en andere door Turkije bestuurde staten tot Egypte. Een groot gevaar vormden de Barbarijse kapers. Zij opereerden vanaf Noord-Afrikaanse steden als Algiers, Tunis en Saleh en maakten menig schip buit. Gevangen bemanningsleden werden als slaaf verkocht, maar sommigen hadden het geluk vrijgekocht te worden en weer thuis te komen. Verschillende keren zijn Nederlandse oorlogschepen uitgestuurd om deze kapers te bestrijden. Uit voorzorg voeren koopvaardijschepen vaak in vlootverband.
Tentoonstellingstekst
De handel op de Middellandse Zee richtte zich op 3 gebieden: De Levant, Noord-Afrika en Italië. Bovendien namen de Nederlanders deel aan de handel tussen deze gebieden onderling. De Middellandse-Zeehandel stond aan verschillende gevaren bloot. Tot 1648 was de Nederlandse Republiek in oorlog met Spanje, dat de Straat van Gibraltar beheerste en daar gemakkelijk schepen kon aanhouden. Daarnaast vormden de Barbarijse kapers, opererend vanaf Noord-Afrika, een gevaar. In 1623 vaardigden de Staten-Generaal daarom verordeningen uit over bewapening en bemanning van de schepen die op de Middellandse Zee voeren. Schepen van 200 tot 400 ton moesten 30 tot 50 man en 12 tot 24 kanonnen aan boord hebben; schepen van 400 tot 800 ton moesten varen met 50 tot 70 man en 24 tot 40 stukken geschut.