Catalogue Kopstukken 2002-'03
Na De osteologieles van dr. Sebastiaen Egbertsz uit 1619 werden voor het chirurgijnsgilde vier Anatomische lessen vervaardigd, steeds met de docerende praelector in de hoofdrol. Daarna volgde dit groepsportret, het enige in het oeuvre van Nicolaes Maes en een uitzondering binnen het schilderijenbezit van het gilde tot dan toe omdat de zes overlieden in vergadering zijn uitgebeeld, zonder dat er door middel van een ontleedkundige handeling of medische attributen naar hun beroep wordt verwezen. De geportretteerden dienden gezamenlijk als college van overlieden van september 1679 tot september 1680. Hoewel de namen van de voorgestelden zijn overgeleverd, is alleen van de man links vóór de tafel bekend wie hij is: Govert Bidloo, de latere lijfarts van stadhouder Willem III.
Kort na de voltooiing, rond 1680, werd dit groepsportret door de geportretteerden opgehangen tegen de schouw in de gildekamer, op de plaats waar zich sinds 1619 De osteologieles van dr. Sebastiaen Egbertsz had bevonden. In het najaar van 1682 maakte een nieuw gildebestuur deze verplaatsing echter ongedaan. In een request aan de burgemeesters van Amsterdam wezen ze op het belang van de ‘portretten van de professoren Chirurgie die in tijden en wijlen door haare uijtmuntende studie en groote geleertheijt de chirurgijns seer heerlijcke instructien en bij gevolgh de gemeene saecke groote diensten gedaen hebben’ en tevens op het respect dat men diende te hebben voor de oorspronkelijke plaatsing van de schilderijen, omdat ‘men de geheugenisse van sodanige illustre heeren niet en behoorde te degraderen en op een sleghter plaets te stellen’. Met hun request wilden de overlieden voorkomen dat de betreffende vakbroeders opnieuw schilderijen zouden verhangen wanneer zij wederom als overman mochten dienen, en met succes.
Bidloo kreeg het na zijn promotie tot doctor medicinae in 1682, aan de stok met Frederick Ruysch, de praelector van het gilde. De controverse concentreerde zich rond de in 1685 door Bidloo uitgegeven Anatomia humani corporis, een door Gerard de Lairesse geïllustreerd anatomisch plaatwerk. Uit de pennenstrijd tussen Ruysch en Bidloo die hierop volgde, blijkt dat de heren elkaar absoluut niet hebben gelegen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de onverenigbaarheid van karakters reeds een rol heeft gespeeld bij de provocerende opdracht voor dit groepsportret, waarop de praelector voor het eerst schittert door afwezigheid. ( Norbert Middelkoop)
Exhibition text
Gedurende de Gouden Eeuw was het Amsterdamse Chirurgijnsgilde een belangrijke opdrachtgever voor groepsportretten, veelal anatomische lessen.
Dit schilderij is vervaardigd tussen september 1679 en september 1680, toen de geportretteerde chirurgijns het bestuur van het gilde vormden. De bekendste van het zestal is zonder twijfel Govert Bidloo (1649-1713). Hij is de man gezeten voor de tafel met het ene been nonchalant over het andere.
In 1682 zou Bidloo promoveren tot doctor medicinae. Zijn naam is vooral verbonden met de door hem uitgegeven Anatomia humani corporis, een anatomisch plaatwerk uit 1684, met illustraties van Gérard de Lairesse.
Het schilderij wordt toegeschreven aan Nicolaes Maes. Het is het enig bekende groepsportret van zijn hand. Wellicht was het initiatief voor de opdracht van Bidloo afkomstig. ( Norbert Middelkoop)
Exhibition text
Het chirurgijnsgilde bezat bij opheffing in de vorige eeuw, achttien soortgelijke groepsportretten waarvan de twee 'anatomische lessen' door Rembrandt de bekendste zijn.
Een groepsportret werd vervaardigd in opdracht van enige vermogende gildeleden. De aanleiding voor het verlenen van een dergelijke portretopdracht werd vaak gevormd door het feit dat de opdrachtgevers een belangrijke functie in het gildebestuur kregen toegewezen, zoals dat in 1679 bij de heren hiernaast gebeurde.
Exhibition text
De afgebeelde bestuursleden van het Chirurgijnsgilde zijn waarschijnlijk Jan Coenerding, Pieter Muyser, Isaac Hartman, Gerrit Verhul, Allardus Ciprianus en Govart Bidloo. Het is niet zeker of Nicolaes Maes de maker van dit doek is.
Catalogue AHM 1975/'79
Het stuk heette in de verzameling Van der Hoop, zonder nadere identificatie, een "Regentenstuk" van de hand van Jacob Backer. Daarna, in 1882, attendeerde Six er op dat het stellig identiek is met het in 1834 geveilde schilderij: "Een regentenstuk; voorstellende de portretten der bestuurders van het voormalige Heelmeesters-gild binnen de stad Amsterdam, stout van penseel, door J. Bakker, hoog 1 el, 2 p. 9 d., breed 2 el., Doek". Hij merkte tevens op dat het niet van de hand van Jacob Backer kan zijn, omdat die al in 1651 overleed en de haardracht der voorgestelden volgens de mode van ca. 1660 is. Wél vasthoudend aan de bena ming "Heel meesters .. binnen Amsterdam", identificeerde hij het met een in 1746 door J. Monnikhoff beschreven regentenstuk van het Chirurgijnsgilde, dat sindsdien verloren leek te zijn: "1679 door .., (voorstellend) Mr. Jan Coenerding, Pieter Muyser, Isaac Hartman, Gerrit Verhul, Allardus Ciprianus, Govart Bidloo" (zie: Tilanus). De genoemden werden pas in 1680 regent, zodat Monnikhoff zich waarschijnlijk een jaar vergiste, aldus Six. De zich omwendende man op de voorgrond lijkt precies, zo voegde hij nog toe, op een door Blooteling naar De Lairesse gegraveerd portret van Bidloo. "Wie de onbekende schilder kan zijn geweest, vermag ik niet te gissen", aldus Six over cat.nr. 260.
In cat. Rijksmuseum 1885 heette het doek weer een regentenstuk van Jacob Backer, met de toevoeging: "ook aan Nicolaes Maes toegeschreven". Sinds cat. Rijksmuseum 1887 wordt het stuk als Maes gerubriceerd, een toeschrijving die sedert alom als vaststaand feit is overgenomen. Hetzelfde gebeurde met Six' identificatie der voorgestelden en zijn datering 1680.
De toeschrijving aan Maes is m.i. volstrekt willekeurig. (Riegl herkent, ondanks alle verschil met Rembrandts stijl, toch nog de invloed op zijn leerling Maes vanwege de "einheitliche Spannung in der Auffassung"). Ook Hofstede de Groots bewering dat de man vóór de tafel sterk lijkt op Maes' zelfportret, dat voorkomt in de spiegel op een "schildersatelier" van deze meester, houdt geen steek (Hofstede de Groot, nr. 90; Valentiner op. cit., afb. 16; nu verz. Thyssen-Bornemisza, Castagnola). Hij vond de gelijkenis zo treffend dat hij (als enige) twijfelde of de voorgestelden op ons stuk wel overlieden zijn van het Chirurgijnsgilde: "mit dieser (Maes) nichts zu tun gehabt hat". De kop in deze spiegel is in feite te vaag om er enige conclusie uit te trekken.
Six verwierp het idee dat bij hem opkwam dat als de traditionele toeschrijving aan Jacob Backer dan niet klopte, wellicht Adriaen Backer de schilder van cat. nr. 260 was. Dit laatste is m.i. zeer wel mogelijk. Adriaen Backer schilderde in dezelfde periode regentenstukken in verwante techniek (cat.nrs. 14, 16, 17). Op cat.nrs. 16 en 17 brak hij de achtergrond open d.m.v. een in kleine ruitjes verdeeld glas in lood venster, waarachter boomkruinen zichtbaar zijn. Op cat. nr. 260 vinden we net zo'n venster; net als op cat.nr. 17 verloopt het scheef naar de diepte.
Een andere mogelijkheid is dat cat.nr. 260 met zijn vlossige, luchtige toets en heldere kleuren het meesterwerk is van Pieter van Anraadt. Men vergelijke diens groepsportret cat.nr. 5, voorts ons cat.nr. 6 en Van Anraadts 'Mansportret' in het museum te Deventer. ( Albert Blankert)
Exhibition text
De afgebeelde bestuurders van het Chirurgijnsgilde hangen dit portret in de gildekamer, op de plaats van een schilderij dat een anatomische les verbeeldt. Dit valt verkeerd. Het volgende bestuur vindt het getuigen van arrogantie; het gaat in het gilde immers om het ambacht en de heelkunde, niet om de bestuurders. Na steun van het stadhuis wordt het oude schilderij weer teruggehangen.
Op dit groepsportret zijn de overlieden van het Amsterdamse Chirurgijnsgilde afgebeeld. Van de zes geportretteerden is alleen Govert Bidloo (1649-1713) geïdentificeerd, als de man zittend vóór de tafel.
Samen met ander oud gildebezit werd het schilderij geveild in 1834 en voor 201 gulden verworven door Albertus Brondgeest. Na restauratie verkocht deze kunstmakelaar-schilder het voor 353 gulden door aan Adriaan van der Hoop. Bij hem thuis kreeg het forse doek een centrale plaats; het was het eerste schilderij dat de Poolse graaf en kunstliefhebber Athanasius Raczynski opviel bij zijn bezoek in het voorjaar van 1838.
Ten onrechte was het groepsportret lange tijd toegeschreven aan de volslagen onbekende Jan Backer, volgens Van der Hoop ‘een tydgenoot van Rembrand; en geheel in zyne stijl geschilderd’. Nadat als mogelijke makers onder meer Jacob Backer en diens neef Adriaen Backer waren genoemd, werd het werk eind 19de eeuw op naam gesteld van Nicolaes Maes. ( Norbert Middelkoop)