In het Amsterdamse Burgerweeshuis konden kinderen van Amsterdamse poorters (burgers met rechten om in de stad te wonen) terecht, die geen ouders of een moeilijke thuissituatie hadden. Voor de aanleg van de Duinwaterleiding in 1853 maakte het weeshuis gebruik van grote waterkelders. Het hemelwater werd in goten verzameld en opgeslagen in de ondergrondse cisternen, waaruit het vervolgens weer kon worden opgepompt. De oudste waterkelder, gelegen bij het oude Koehuis, stamt al uit 1592. Onder de meisjes- en de jongensbinnenplaats van het Burgerweeshuis (het huidige Amsterdam Museum) bevinden zich nog steeds twee waterreservoirs, die echter niet meer verbonden zijn met de pompen boven de grond. ( Sarah Remmerts de Vries)