meesterteken?: VL: aaneen (monogram)
: Johannes van Leuven
keurteken: Holland
jaarletter: F: jaarletter
: F = 1740
stadskeur: Amsterdam
: stadswapen
aankoop 1975-08-11
inv.nr. KA 15587 in depot
Rammelaar met zes bellen en een fluitje. Taps toelopende steel en pegelvormig uiteinde van geslepen bergkristal, tevens als handgreep dienend. Bovenzijde steel met fluitje met hartvormige opening en ring ter bevestiging aan thans niet meer aanwezige ketting. Onderzijde steel met zes armen in de vorm van wit geëmailleerde dierenkoppen met rode oogjes waaraan zes ronde bellen hangen. Langs mondstuk fluit en op steel gestileerde acanthusbladeren, geaccentueerd met zwart email.
Een rammelaar als deze werd in de achttiende eeuw ook wel kinder- of rinkelbel genoemd. Een verwant exemplaar uit 1750, toegeschreven aan Johannes van Leuven bevindt zich in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam (Ter Molen 1994, p. 548 nr. 290). Het Rijksmuseum in Amsterdam bezit een door de Amsterdamse goudsmid Pieter Verschuyl (1745-1820) vervaardigde rammelaar met ketting uit 1772 (De Lorm 2001, p. 384 nr. 266).
In de achttiende eeuw had een rammelaar voor ouders vooral betekenis als een soort amulet, die hun kindje bescherming moest bieden tegen gevaren als ziekte en ongeluk. Zo werd aan het geluid dat fluitje en belletjes voortbrachten een beschermende werking toegekend. Ook zou een handvat van een natuurlijk materiaal als bergkristal, agaat of bloedkoraal kwaadwerend zijn. Voor het kind zelf was het voorwerp gewoon een stuk speelgoed. Het Amsterdams Historisch Museum bezit een door Wijbrand Hendriks (1744-1831) geschilderd portret (1790) van de familie Pieter Pietersz. de Clercq, waarop dochter Maria en haar broertje Simon met een rammelaar spelen. (afb. Xa).
Soortgelijke rammelaars worden genoemd in een lijst, uitgebracht als aankondiging van een in 1688 te Durgerdam gehouden loterij van gouden en zilveren voorwerpen. Er werden bij die gelegenheid '12 Kinder Bellen, yder waardig met fatsoen f 6' verloot (Ter Molen 1992/93, p. 126).
Zie over rammelaars: Keijser 1957, [p. 2-6]; Wttewaall 1994~2, p. 307-314. ( Bert Vreeken)