Deze noodkachel was samen met de wonderkachel, die hierop paste, een slimme manier om met weinig brandstof te kunnen koken, waswater te verwarmen en jezelf op te warmen. De kachel brandde al met behulp van een paar kleine takjes. In de Tweede Wereldoorlog was brandstof schaars goed in Amsterdam. Naast armoede en honger werd met name in de strenge hongerwinter (1944 – 1945) bittere kou geleden.
“Alweer iemand anders had een noodkacheltje voor ons gemaakt met een deurtje aan de voorkant en uiteraard een gat in de bovenkant. Daarin werd alles gestookt wat maar branden kon. Al onze kinderboeken gingen er onder protest aan. Ik zie nog zo ‘De baard van Daantje’ in vlammen opgaan. We zaten dan tegen etenstijd allemaal rondom dat noodkacheltje, tevens enige warmtebron in het steenkoude huis. Voorovergebogen, handen bijna tegen het kacheltje aan. Zó zat je te wachten op dat karige hapje.”
(Mw. Vermist-Boerman op www.zuidelijkewandelweg.nl) ( Jacqueline Grandjean)