Antje Maria van Buijten wordt op 14 december 1887 in Amsterdam geboren. Zij is een kind uit het huwelijk van Jan Willem van Buijten (*1847) een winkelier uit het Zuid-Hollandse Strijen en Antje Hesterman (1858) een dienstbode uit Den Helder. Zij trouwen op 14 december 1887 in Amsterdam en krijgen vijf kinderen; na twee jongens volgen drie meisjes. Neeltje Adriana, geboren in de zomer van 1883 overlijdt net geen twee jaar oud in mei 1885. Zij geeft haar naam door aan het volgende meisje dat dan al onderweg is en dat in datzelfde jaar geboren wordt. Twee jaar later volgt Antje. Zij is de hekkensluiter.
Antjes moeder overlijdt vermoedelijk in 1891. Op 2 november 1893 staat haar vader voor een tweede keer voor het altaar. Hij trouwt met Antje Poll (1868-1956), eveneens uit Den Helder. Zij krijgen samen in 1984 nog een zoon. Wanneer Antjes vader overleden is, is niet bekend. Mogelijk is dat kort na de geboorte van Antjes stiefbroer Hendrik Jan. Antje wordt in 1896 opgenomen in het Burgerweeshuis. Ze maakt daar onder andere drie stoplappen. Slechts één van de doeken is gedateerd. Deze voor het Burgerweeshuis zo typische stoplap wordt in 1903 voltooid. Antje is dan zestien jaar. De andere twee doeken zijn mogelijk wat ouder. Haar merklap, die altijd voorafgaat aan een stoplap, is waarschijnlijk verloren gegaan of in andere handen terechtgekomen. Antje zal, zal zoals de meeste meisjes, rond haar twintigste het weeshuis verlaten hebben. In 1915 werkt ze als een inwonende kinderjuf bij een gezin in Den Haag. Dit werk zal ze in Amsterdam voortzetten, alleen dan niet langer inwonend. Op 20 juni 1917 trouwt ze in Gouda met Dirk Blommentaal, een koekbakker. Zo vader zo zoon, want de 29-jarige Dirk is zelf het kind van een koekbakker. Of zij een derde generatie koekbakkertjes gekregen hebben, vermelden de bronnen niet. Waar de heer en mevrouw Blommendaal zich gesetteld hebben, blijft eveneens gissen. Hopelijk was hen een lang en gelukkig leven gegund. Antjes drie stoplappen vonden de weg naar het Amsterdam Museum, waar ze in de collectie opgenomen zijn.
Alvorens aan het grote werk te beginnen heeft Antje mogelijk eerst twee proeflapjes gemaakt, waarvan dit er één is. Het doekje dat slechts 18 x 19 cm meet heeft ze met rijgsteken in negen gelijke vakjes van ongeveer 6 cm verdeeld. Deze zijn gevuld met zes kruisstoppen, twee stroken met doorstopwerk linksboven, een winkelhaakstop in het midden en een sneestop, rechts in het laatste vakje. Het doekje is aan alle vier de zijden van een opengewerkt of ajourrandje voorzien. In de rand aan de bovenzijde heeft ze haar naam verwerkt, misschien omdat oefening kunst baart, misschien uit trots, maar ook voor de linnenmatres, die daardoor het werk van haar meisjes beter uit elkaar kan houden.