Grietje Tap wordt op 19 november 1898 geboren in Amsterdam. Ze is de dochter van de uit Arnhem afkomstige bierbrouwersknecht Johan Casper Tap (*1852) en Maria van Nimwegen (1856) uit Amersfoort. Het gezin is kinderrijk. In 1877, het jaar waarin Johan en Casper trouwen, wordt hun eerste Wilhelmina geboren. Zo’n twintig jaar later sluit Grietje de rijen, ze is het elfde kind van het paar . Of alle kinderen levensvatbaar waren is niet bekend; een dochter is jong overleden. Vermoedelijk Grietjes ouders kort na de geboorte van hun jongste eveneens overleden. Van haar moeder is bekend dat dat vóór 1905 is. Grietje belandt in het Weeshuis der Nederduitsch Hervormde Diaconie. Als ze wat ouder is en het weeshuis verlaten heeft, neemt ze de betrekking van dienstbode aan. Ze verlies haar hart aan een Zeeuw. Op 3 april 1920 trouwt ze in Ouwerkerk met kantoorbediende Cornelis de Later (1893-1949), zoon van een landbouwer. In september 1919 staat het paar al in het Stadsarchief van Amsterdam als inwoners van de stad vermeld onder ‘diverse adressen’. Hun zonen Christiaan Johan (* 1925) en Cornelis Johannes Adrianus (1927-1963) worden er geboren. In 1949 overlijdt Cornelis sr. Grietje is weduwe. Ze zal nog lange tijd alleen blijven, op 4 mei 1986 gaat ze heen in haar geboorteplaats Amsterdam.
In het Weeshuis van de Diaconie heeft Grietje leren handwerken als de beste. Ze is ijverig en vooral een doorzetster. Van één klein lapje met één stop tot een stoplap van hoge kwaliteit, Grietje maakt grote sprongen. Ze laat elf handwerkjes na, die door haar zoon Christiaan in 1996 aan het museum geschonken zijn.
Dit grof katoenen stramien, dat 31 x 28 cm meet, is gevuld met dertien wollen proefjes in diverse gobelin- of tapisseriesteken, met een duidelijke voorkeur voor mosgroen garen. Door afzonderlijke motiefjes te herhalen en op elkaar aan te laten sluiten ontstond één, doorlopend, patroon. Vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw werd deze techniek met zijden op linnen toegepast. Er werden schoenen, tasjes, boekomslagen en andere luxe voorwerpen accessoires mee bekleed. Dit handwerk werd door oudere meisjes uitgevoerd, voornamelijk door Franse kostschoolmeisjes, maar ook door andere meisjes die de opdracht daartoe kregen. De patronen met wollen garen dienden evenals die met zijde om het hele vlak te vullen. Er waren twee mogelijkheden, de patronen herhaalden zich of één patroon stond uit tegen een achtergrond. Met dergelijk borduurwerk werden onder andere schoenen, tasjes, stoelen, voetenbankjes, schellekoorden en reistassen gedecoreerd. Bij één enkel motief werd de hele achtergrond met één kleur ingevuld. Dat was ongetwijfeld een saai werkje. Het ziet ernaar uit dat Grietje vijf rijen van vijf blokjes op het oog had. Dertien zijn er voltooid en dan worden het rommelige proefjes op een verder leeg doek. Misschien was dit werk niet voor Grietje weggelegd?
(Suzette van 't Hof)