Georgius J. J. van Os leerde schilderen van zijn vader Jan van Os (1744-1808). Hij verbleef lange tijd in Parijs en werkte daar onder meer voor de porseleinfabriek te Sèvres. Aanvankelijk schilderde, lithografeerde en aquarelleerde hij landschappen; later vooral bloemen- en vruchtenstillevens. Bijna ieder bloemstuk heeft een of meer soorten die weinig of niet afgebeeld worden op andere schilderijen. Van Os werkte dan ook met veel verschillende bloemsoorten en ook wel met decoratieve vruchten als paprika en peper. Vaak zijn enkele soorten slechts vaag op de achtergrond te zien, ter versterking van de compositie. In dit schilderij zijn te herkennen, in een bruine aardewerk vaas met blauwe voet: Vlas, breedbladige lepelboom, pantoffelbloem, hertshooi, stokroos (paars), zuilcactus (rood), kogeldistel, rhododendron (paars), sneeuwbal, kamperfoelie, dagschone, pioen (rose), dahlia (roodbruin) en scabiosa. Op de stenen plint: Vergeet-mij-nietje en hanekam. ( Bert Vreeken)