Bij een nieuwe twist tussen de bisschop en de stad Utrecht, riep de stad de hulp en de bescherming van Gelderland in. Karel van Egmond, hertog van Gelre, stuurde een leger, hij bezette de stad en bedreigde van die kant Holland. Daar was men welvan de noodzaak van een gemeenschappelijk verdediging overtuigd, maar iedere stad wilde slechts geld voor de eigen defensie en niet het algemene nut uitgeven. Daardoor kwam niets tot stand. Men zag er pas het verkeerde van in toen het te laat was, en een drieste overval der Geldersen de Hollandse steden voor hun dralen strafte. Onverwacht rukten in mei 1528 tienduizend Gelderse ruiters en voetknechten met enkele Utrechtse burgers Holland binnen. Zij werden aan- gevoerd door Maarten van Rossum, een van Karels wakkerste bevelhebbers. De Geldersen voerden Oostenrijkse banieren om de Hollanders te misleiden. Pas in Rijswijk ontrolden zij hun eigen banieren en met de oorlogskreet Gelre! Gelre! stormden zij 's-Gravenhage binnen. Deze niet-ommuurde plaats kon geen tegenstand bieden en werd geplunderd. De burgers moesten voor twintigduizend gulden een algehele verwoesting afkopen. Na gijzelaars ontvangen te hebben trok Maarten van Rossum ongemoeid langs dezelfde weg terug, links en rechts nog enkele plaatsen brandschattende. De schrik leidde er toe dat er in Holland geld werd opgebracht om algemene verdedigingsmaatregelen te nemen en een leger onder Floris van Egmond, graaf van Buren, op de been te brengen. Deze veroverde Overijssel en het Sticht en nam Utrecht bij verrassing in. De verdreven en weer teruggekeerde bisschop nam geduchte wraak op zijn stad en liet verschillende burgers ter dood brengen.
Utrecht moest als straf voor zijn aandeel in Van Rossums tocht jaarlijks een beer - een mannetjesvarken - aan Den Haag sturen. De stad heeft dit ongeveer honderd jaar lang gedaan. ( Dedalo G. Carasso)