signatuur/datering onbekend: T. REGTERS pinxit 1766
: Volgens opgave Scheltema, hiervan is nu niets meer te zien.
oud stadsbezit
inv.nr. SA 999 in depot
Acht gepruikte regenten aan een lange tafel met tot op de grond afhangend kleed, zes zittende en twee staande. Geheel links, bij een deuropening, de binnenvader met een briefje in de hand. De centraal gezeten figuur heeft een document in de hand, waarop het stadswapen en de aanhef "Mijne heeren van den Gerechte". Op de voorgrond een tabouret, in welks bekleding het stadswapen en de balans met zwaarden, die de justitie symboliseren. Op de achtergrond, als schoorsteenstuk, een grisaille waarop centraal een Mercurius op zuil.
Herkomst
Kamer van het Groot Kramersgilde in het stadhuis; Stadhuis; Oude Manhuis; Rijksacademie voor beeldende kunsten, 1881; Stadhuis; bruikleen aan Rijksmuseum, 18xxxxx
Scheltema (die de maten van het doek onjuist opgeeft) vermeldt een signatuur en datering: "T. REGTERS pinxit 1766". Hiervan is nu niets meer te zien. Echter, het doek werd in 1878 bijgeschilderd en in 1929 van de vele overschilderingen ontdaan. Vooral de tegelvloer, waar men het eerst een signatuur zou zoeken, is sterk verpoetst. Het is dus zeer goed mogelijk dat de signatuur door deze bewerkingen verloren is gegaan (de gegevens over de restauraties zijn ontleend aan een brief van dhr. Krielaart aan het Rijksmuseum, d.d. 2.10.1967, waarin ook een uitvoerige uiteenzetting over de omzwervingen van het schilderij in de laatste honderd jaar). De betrouwbaarheid van Scheltema's mededeling wordt nog versterkt door het jaartal 1766, dat boven aan beide bladzijden van het op tafel liggende notulenboek kan worden gelezen.
Het papier in de hand van de in het midden zittende heer heeft als aanhef onder het wapen van Amsterdam: "Mijne heeren van den Gerechte". Op de tabouret op de voorgrond zijn een weegschaal alsmede twee maatlatten geborduurd.
Scheltema identificeerde de voorgestelden als de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis en verwees daarbij naar WAGENAAR II, 1765, blz. 289. Inderdaad noemt Wagenaar op die plaats in zijn beschrijving van de regentenkamer van die instelling een Regters, maar dat moet het schilderij uit 1751 zijn, ons cat.nr. 373, daar de Regters uit 1766 niet kan voorkomen in Wagenaars opgave van 1765. Hoewel Scheltema zelf geen argumenten voor zijn identificatie geeft, is hij m.i. hiertoe gekomen op grond van het feit dat in 1766 geen ander college dan dat van het Aalmoezeniersweeshuis uit acht regenten bestond. Niettemin is zijn identificatie onjuist, al was het maar omdat in 1766 nog vier regenten in funtie waren van degenen die in 1751 reeds door Regters geportretteerd waren (aldus dhr. Krielaart in bovengenoemde brief d.d. 2.10.1967). Een dergelijke dubbele portrettering is in de traditie van de regentenstukken ongebruikelijk.
De juiste identificatie werd gevonden door mej. Dr. I.H. van Eeghen: de voorgestelden zijn de overlieden van het Groot Kramersgilde, die in hun handen een keur gedateerd 24 juni 1766 houden. Dit college van overlieden bestond uit zes man, die inderdaad rond de tafel zitten. De overblijvende twee staande overlieden zijn óf twee oude, óf twee nieuw gekozenen, die zich meden wilden laten afbeelden, zoals zo dikwijls gebeurde. Dr. Van Eeghen is voornemens een uitvoeriger publicatie aan dit stuk te wijden, die verschijnen zal in Amstelodamum (vriendelijke mededeling van de heer S.A.C. Dudok van Heel in brief aan het museum d.d. 21.5.1974).
Nu wordt ook het tegen de achterwand geschilderde schoorsteenstuk in de trant van Jacob de Wit duidelijk: daarop zien we op de voorgrond een aantal putti bij een ton, een baal stof en een brood; op een voetstuk een putto met een gevleugelde helm (attribuut van Mercurius, de god van de handel), links scheepsmasten.
Wagenaar schrijft over dit gilde het volgende: "Onder het Groot Kraamers Gilde, behooren, tegenwoordig, alle winkeliers van wollen en zyden Lakenen, Lynwaaten, Chitsen, Katoenen, Naai en Stik zyde, zyden linten, gebreide Kousen, en in ‘t algemeen allen, die de elle en koperen gewigt, in hunne neering, gebruiken. (..) Van het Groot Kraamers-Gilde zijn zes Overluiden, van welken, jaarlyks, in ‘t begin van July, de helft afgaat. Zij plagten hunne Gilde Kamer te houden boven de Westerhal; doch, in ‘t jaar 1688, is dezelve met toestemming van Burgemeesteren, verplaatst op ‘t Stadhuis, in een vertrek boven de Kamer der Commissarissen van Huwelijks Zaaken, alwaar, op den eersten Maandag in elke maand, des nademiddags, Comptoirdag gehouden wordt" (WAGENAAR II, blz. 436 437). ( Rob Ruurs)