Vervaardigd voor het gemeentelijk paviljoen op de ENTOS (Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied) op de Buiksloterham en in de Tolhuistuin, ten Noorden van het IJ. Onderdeel van een serie van twaalf havenschilderingen.
Voor dit schilderij is Hobbe Smith vanuit Amsterdam over het Noordzeekanaal door de sluizen bij IJmuiden de onstuimige Noordzee opgevaren; zijn blik was gericht op de kust en aan de horizon zien we IJmuiden. Hij bevond zich voorbij de pieren, die links en rechts van het stoomschip zijn te herkennen. Rechts van het midden zijn in de verte de twee vuurtorens van IJmuiden te zien, links de lage en rechts de hoge vuurtoren, beide gebouwd in 1878. In het midden een schip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, wellicht is het de Prinses Juliana op weg naar Nederlands-Indië.
Tot in de negentiende eeuw benaderden schepen de haven van Amsterdam vanaf de Zuiderzee, die in open verbinding stond met het IJ. De ondiepte van de Zuiderzee was van oudsher een probleem en om die reden was tussen Den Helder en Amsterdam in 1824 het Noord-Hollands Kanaal gegraven maar vanwege de toenemende grootte van de schepen bood dit geen uitkomst.
In 1865 werd begonnen met het graven van het Noordzeekanaal dwars door het duingebied aan de kust. Het was een private onderneming, waarbij honderden polderwerkers werden ingezet om de 21 kilometer van IJmuiden tot Amsterdam uit te graven. Op 1 november 1876 werd het kanaal officieel geopend in aanwezigheid van koning Willem III.
Aan de oostzijde was het IJ afgesloten met de dam en boden de Oranjesluizen een doortocht naar de Zuiderzee. Aan de westkust werden zeesluizen aangelegd om de getijdenwerking van de Noordzee te reguleren. Grote zeeschepen voeren voortaan via de Zuidersluis (1876) en de Middensluis (1896) naar Amsterdam, zowel met passagiers als met handelswaar die in de Amsterdamse haven werd overgeslagen naar kleinere vracht- en beurtschepen. ( Daphne Willemsen)