Tentoonstellingstekst
De Aalmoezeniers zorgden onder andere voor het uitdelen van levensmiddelen aan de armen die buiten de zorg van andere instellingen vielen. Om te kijken of de armen in aanmerking kwamen voor hulp legden zij huisbezoeken af. De Aalmoezeniers gaven pas voedsel en brandstof, als de hulpbehoevende minimaal drie jaar in Amsterdam woonde. Bij armoede als gevolg van een losbandig leven werden alle vormen van hulp ontzegd. Waarschijnlijk heeft de schilder daarom boven de schoorsteen een schilderijtje met musicerende, vrijende en gokkende personen afgebeeld. Het zal in de werkelijkheid niet in dit huis hebben gehangen, maar dient als waarschuwing. Door de open deur rechts is een begrafenis te zien. Dit detail verwijst naar een andere taak van de Aalmoezeniers, het begraven van de armen.
Catalogustekst
Om ‘alle misbruiken, in deze welgeschikte stadt voor te komen, en de zelve van bedelarye langs der straten geheel en al t’ontlasten’ werd in 1613 het Aalmoezeniershuis opgericht, gelegen aan het Singel. Dit was vooraleerst een plaats voor distributie van levensmiddelen, bedoeld voor behoeftigen die niet in aanmerking kwamen voor andere vormen van bedeling. In de galerij rond de binnenplaats vonden voedseluitdelingen plaats. Tevens werden weeskinderen die elders geen onderdak kregen en vondelingen hier opgenomen. In de hennepklopperij werden bedelaars te werk gesteld, die door de hoofdprovoost van straat waren gehaald. De organisatie was in handen van zes regenten of Aalmoezeniers. Een aantal van hen was, bij uitzondering, van katholieke huize. De werkzaamheden van de Aalmoezeniers staan centraal in een serie van vijf enigmatische schilderijen. De maker van de reeks, die opvalt door een vlotte en schetsmatige penseelstreek, is onbekend. Nadat lange tijd Van den Valckert als zodanig was genoemd, circuleren tegenwoordig twee naamloze kandidaten, de ene ‘beïnvloed door Van de Venne’, de andere uit de ‘omgeving van David Vinckboons’. Beide opties zijn aantrekkelijk, waarbij bij de laatste kan worden aangetekend dat van Vinckboons zelf geen gedateerd werk uit deze periode bekend is, alhoewel hij tot omstreeks 1632 in Amsterdam moet hebben gewerkt.
De uitbeelding van regenten in actie is uitzonderlijk in de Nederlandse schilderkunst. Het door Van der Voort geïntroduceerde compositie van regenten in vergadering bijeen als stramien voor een groepsportret was voor opdrachtgevers kennelijk nog geen gemeengoed. Van den Valckert had in 1624 zijn vergaderende Regentessen van het Leprozenhuis opvallend geplaatst tegen de realistische achtergrond van een Bijbelverhaal. De reeks van de Aalmoezeniers vormt een volgende originele bijdrage aan de verbeelding van een regentencollege in functie, die door latere schilders evenwel niet is nagevolgd, laat staan verder ontwikkeld. De reeks sluit aan op het aloude thema van de Zeven Werken van Barmhartigheid, hier is vertaald naar de taken van de Aalmoezeniers: de hongerigen spijzigen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de doden begraven, de vreemdelingen huisvesten, de zieken bezoeken en de gevangenen bezoeken.
Op het grootste paneel uit de reeks is de inschrijving van armen en wezen in het Aalmoezeniershuis weergegeven. Op de achtergrond wacht een grote groep behoeftigen op hun beurt. Het administratieve domein van de zes Aalmoezeniers is door middel van een balustrade van de rest van het vertrek is afgescheiden. Zij ontfermen zich over netjes geklede en haveloze weeskinderen, daarmee aangevend dat ze handelen zonder aanziens des persoons. Rechts krijgt iemand een broodpenning uitgereikt. Behalve de regenten zien we hier wellicht ook de portretten van andere bij het aalmoezenierswerk betrokkenen, zoals de drie vrouwen links, van wie er één een sleutelbos vasthoudt, en de man met hoed achter de balustrade, die mogelijk de hoofdprovoost is. Zijn sierdegen kan verwijzen naar de handhaving van de wet. Op de achtergrond zijn nog twee mannen te zien, die individuele trekken vertonen; de ene stuurt de binnenkomende menigte in de richting van de balustrade, de andere wijst naar de uitgang.
Het volgende tafereel toont een vergelijkbare toeloop van behoeftigen tijdens de brooduitdeling door twee Aalmoezeniers. Tegen inlevering van de bij inschrijving verstrekte penningen overhandigen zij broden aan jong en oud, terwijl een assistent toeziet. Opvallend is hier de tegenstelling tussen het duidelijk portretmatige karakter van de regenten, links van de broodbank, en de haast karikaturale typen aan de andere kant. De twee langwerpige voorstellingen hebben de uitdeling van kleding en de inspectie van de hennepklopperij als onderwerp, steeds met één prominent aanwezige Aalmoezenier. In het geval van het bezoek aan de hennepklopperij kunnen aan weerszijden van de regent wederom portretten worden vermoed en misschien ook in het geval van de jonge vrouw op de voorgrond.
Het laatste paneel biedt een voor de 17de-eeuwse schilderkunst tamelijk uniek kijkje in het huis van gewone mensen, die door overmacht zelf niet in de kost kunnen voorzien. De zittende man bij de deur toont de twee bezoekende Aalmoezeniers zijn gewonde of verminkte voet, die hem belet te werken. Zijn vrouw ligt ziek te bed, omringd door familieleden. In het vertrek gaan de huiselijke bezigheden van grootouders en kinderen intussen gewoon door. De tegen de schouw bevestigde afbeelding van een vrolijk gezelschap, die herinnert aan voorstellingen van Vinckboons, houdt mogelijk een waarschuwing tegen een losbandig leven in. Het op Jacob Cornelisz geënte bidprentje van het Mirakel van Amsterdam, rechts aan wand, wijst daarentegen op de godvrucht en devotie van dit katholieke huishouden. Door de open deur is in het landschap een begrafenis weergegeven, refererend aan de taak van de Aalmoezeniers om de armen ter aarde te bestellen en daartoe ook de kisten te leveren. Bij zowel de in het zwart geklede vrouw naast het bed als de twee heren in de deuropening lijkt sprake van portretten; de laatsten zouden wederom provoosten kunnen voorstellen.
Hoe de vijf panelen oorspronkelijk hebben gehangen, is bij gebrek aan een plattegrond niet vast te stellen. De serie wordt voor het eerst genoemd door Wagenaar, die haar beschrijft in de regentenkamer van het nieuwe Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht, waar ze pas na de voltooiing in 1666 zijn geplaatst. De Aalmoezeniers hadden zich toen inmiddels toegelegd op de opvang van weeskinderen, nadat de voedseluitdelingen waren overgenomen door de Huiszittenhuizen. Het vijftal heeft waarschijnlijk als decoratie in het vergadervertrek gehangen, waarbij de beschikbare wandruimte bindend was. Ten onrechte is steeds aangenomen dat de gehele serie in 1626 en 1627 werd geschilderd, omdat twee van de vijf panelen die jaartallen dragen. Gezien het aantal afgebeelde Aalmoezeniers is het logischer dat het ensemble in vijf etappes tot stand is gekomen. Gewoonlijk was de zittingsduur van de regenten drie jaar; ieder jaar traden de twee langstzittenden af en kwamen er twee nieuwe bij. Op het 1626 gedateerde paneel zijn zes regenten afgebeeld, reden om te veronderstellen dat dit het eerste schilderij uit de reeks is geweest. De opdracht dateert van na de recente vergroting van het huis, die misschien ook de oplevering van een regentenkamer inhield. De twee in 1626 tot het college toegetreden regenten zijn waarschijnlijk afgebeeld op de Uitdeling van het brood uit 1627, waarmee dit het eerstvolgende paneel zal zijn geweest. Van de twee nieuwkomers van 1627 kan Joost Boelens (1595-1632, regent 1627-’29) worden herkend als de aalmoezenier die de hennepklopperij bezoekt. Op het andere verticale paneel is dan Pieter Ranst (1590-1641, regent 1627-’29) degene die de kleding uitdeelt. Het Huisbezoek aan de armen zou aldus, als laatste in de reeks, de Aalmoezeniers voorstellen die in 1628 met hun barmhartige werk begonnen. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Vormt samen met de cat.nrs. 455 t/m 458 een serie van vijf, die afkomstig is uit het Aalmoezeniershuis. Daar merkte Wagenaar de stukken op en beschreef hoe men er op zag: "'t werk der Aalmoessenieren en den behoeftigen, zo als het, van ouds, bestondt, konstiglyk, afgebeeld. Een vertoont de inschryving der armen: een ander de huisbezoeking, die, door een'der Regenten, verzeld van den Hoofdprovoost, geschiedt: in twee anderen, die, in 't jaar 1627, geschilderd zyn, ziet men de uitdeeling van brood, geld en stof tot kleeding, die, voormaals, door de Aalmoesseniers plagt te geschieden: en in het vyfde, wordt het hennipkloppen en andere arbeid vertoond, die, in hat oude Aalmoesseniers-Huis plaats hadt."
Volgens een notitie in het museumarchief werd de serie in 1866 naar het stadhuis overgebracht. De Vries beschrijft de stukken echter reeds in 1841 en 1843 als op het stadhuis aanwezig, waarbij hij opgeeft dat zij uit het "Oude Aalmoezeniers Weeshuis" afkomstig zijn. Ook nam in 1864 Scheltema de reeks op in zijn "Aanwijzing der schilderijen .. op het Raadhuis". De reeks komt opnieuw voor in Scheltema's "Historische beschrijving der schilderijen van het stadhuis te Amsterdam" in 1879.
In al deze vroege publicaties wordt geen naam van de schilder vermeld en worden de stukken onder de "anonieme meesters" gerangschikt. Sinds Bredius' catalogus van het Rijksmuseum van 1886 werden zij echter steeds zonder toelichting of voorbehoud op naam gesteld van Werner van den Valckert. M.i. kan deze naam wel dienst doen als niet onlogische, voorlopige toeschrijving, maar ontbreekt een duidelijke aanwijzing dat de reeks inderdaad van Van den Valckerts hand is.
Uit het feit dat cat.nrs. 457 en 458 respectievelijk 1626 en 1627 gedateerd zijn, valt op te maken dat de serie in die jaren voor het Aalmoezeniershuis werd geschilderd. Het Aalmoezeniershuis werd gesticht in 1613. Het was bedoeld als aanvulling op en vervulde ongeveer dezelfde functie als de beide Huiszittenhuizen "met naame des zomers, wanneer de Huiszittenhuizen, in dien tijd, geene uitdeelingen deeden" (WAGENAAR II, blz. 287; vergl. W.F.H. Oldewelt, Het Aalmoezeniersweeshuis, in: Jaarb. Amstelod. 1969). De hele serie dunkt mij Ben illustratie van het vers dat op een bord in het huis was aangebracht: "De Hemel draagt geen zy, maar luistert naar elks kermen./ Zo ziet d'Aelmoessenier, op 't nypen van den noot./ En reickt elk nooddruft toe, uit 's Burgers milden schoot./ Hy stut, door 't heele jaar, het leven van den armen" (naar: WAGENAAR II, blz. 288; W.F.H. Oldewelt, Het Aalmoezeniersweeshuis, in: Jaarb. Amstelod. 1969.). Op de schilderijen zien wij de heren. Aalmoezeniers, optredend als zaakwaarnemers van. "de Hemel" die "geen zy draagt" (d.w.z. geen partij kiest), op allerlei manieren en plaatsen nood lenigen.
Het is niet bekend hoe de stukken oorspronkelijk waren opgesteld. Zij zijn alle vrijwel even hoog. M.i. hing het veruit breedste paneel, cat.nr. 457, waarop het perspectivisch verdwijnpunt ongeveer midden in het schilderij ligt, in het midden. Ter weerszijden ervan bevonden zich ongetwijfeld de één derde minder brede, vrijwel vierkante schilderijen cat.nrs. 454 en 458. Het eerste rechts, het tweede links. Dit, omdat op cat.nr. 454 het verdwijnpunt links in het beeldvlak ligt en op cat.nr. 458 rechts (dit laatste valt af te leiden uit het verloop van deur- en raamposten: de lijnen van de vloer spelen niet mee in het eigenlijke perspectief). Aldus "verwijst" het diepteverloop op cat.nrs. 454 en 458 near het middenpaneel cat.nr. 457. Uiterst rechts en uiterst links moeten de nog niet half zo brede cat.nrs. 455 en 456 gehangen hebben, waarop het verdwijnpunt - respectievelijk links en rechts - geheel buiten het beeldvlak valt.
De schilder heeft dus al met al een tamelijk samenhangend ruimtelijk effect beoogd. Ook valt op dat de hier geschetste opstelling sterk herinnert aan altaarretabels, met hun indeling in een middenpaneel, geflankeerd door smallere zijpanelen. De religieuze associatie die het boven vermelde vers bij deze zuiver profane voorstellingen verwekt, werd bij de tijdgenoten van de schilder stellig versterkt door het retabel-achtig karakter van de reeks. Mogelijkerwijs nog des te meerdoor de verloren gegane oorspronkelijke omlijsting ? Haak meent dat de schilder een schilderij van de "traditionele Werken van Barmhartigheid voor de geest" heeft gehad.
Opvallend is de tegenstelling tussen enerzijds het voornaam gestileerde naturalisme waarmee de schilder de heren Aalmoezeniers heeft afgebeeld en anderzijds de bijna karikaturaal deformerende manier waarop de armlastigen getekend zijn (zie vooral de man op krukken en de kinderen op cat.nr. 458). Een onjuiste projectie van moderne ideeen op de 17de eeuwse omstandigheden lijkt mij de conclusie van Van Oven, die ook reeds door deze mistekeningen werd getroffen: "Uit alles blijkt duidelijk, hoe de schilder meer gegrepen werd door de ellende, die hij uitbeeldde, dan door het aanzien van zijn opdrachtgevers", Zelfs stelt Van Oven in het wilde weg dat de schilder daarom bij zijn opdrachtgevers in ongenade gevallen zou zijn: "wegens zijn al te openhartige politieke kunst".
Van meer belang in dit verband lijkt mij dat omstreeks dezelfde tijd Adriaen van de Venne (1589-1662), in prenten en grisailleschilderijen, een specialisme maakte van hae karikaturaal weergeven van arme lieden. Hij deed dat in een stijl die sterk doet denken aan onze schilderijen en mogelijk beinvloedde hij de schilder ervan. Van de Venne voorzag zijn werk van opschriften, meestal spreekwoorden, waaruit "nauwelijks gegrepenheid door de ellende" kan worden afgelezen. De armen dienen er bij Van de Venne in de eerste plaats toe om te tonen hoe onfortuinlijk het onvermijdelijke noodlot kan zijn - en ook bij onze schilder zal dit idee hebben meegespeeld (vgl. onze cat.nrs. 468, 469).
Op cat.nr. 454 is boven de schoorsteen een gekleurde schets op papier aangebracht van een drinkend, vrijend en musicerend gezelschap, in de trant van Dirck Hals en Pieter Codde. Wellicht een voorstelling van de Verloren Zoon en op te vatten als een toespeling dat een losbandig leven tot armoede kan leiden? In de achtergrond van dat stuk rechts een begrafenis: de aalmoezeniers verzorgden ook het begraven der armen (zie: WAGENAAR II., bIz. 287). ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Dit paneel maakt deel uit van een serie van vijf, waarop de taken der Aalmoezeniers worden afgebeeld. In het vertrek ligt een vrouw in het kraambed. Boven de schoorsteen bevindt zich een schilderijtje met muciserende, vrijende en dobbelende personen; waarschijnlijk een toespeling op de oorzaak van de armoede van het gezin. Buiten de deur is een begrafenis te zien; de Aalmoezeniers hielden zich namelijk ook bezig met het begraven der armen. Het schilderij geeft een zeldzaam kijkje in een armeluisinterieur uit het begin van de 17de eeuw.
Tentoonstellingstekst
Dit schilderij toont een Aalmoezenier en een provoost op bezoek in het huis van een arme familie.
Het schilderij geeft een zeldzaam kijkje in het interieur van een arme familie in de 17de eeuw. Boven de schoorsteen hangt een schilderijtje met musicerende, vrijende en gokkende personen. Het is niet waarschijnlijk dat dit werkelijk boven de schouw hing in een armeluis-woning. De schilder heeft hiermee een symbolische toespeling willen geven op het losbandig leven als oorzaak van armoede. Door de open deur rechts is een begrafenis te zien. Het vormt een verwijzing naar een andere taak van de Aalmoezeniers.
Tentoonstellingstekst
Dankzij het huisbezoek van deze twee Aalmoezeniers kunnen wij bij hoge uitzondering een blik werpen binnen de muren van een doorsnee gezin. De man rechts laat zien dat hij met zo'n voet echt niet kan werken. Zijn vrouw ligt ziek op bed. Als ze doodgaat, zullen de Aalmoezeniers voor een kist en een begrafenis zorgen - het tafereel boven in de deuropening verwijst daarnaar.