signatuur/datering rechtsonder op voetstuk van het geraamte: J V Neck / Contrarolleur / f. 1683
schenking 1864-06-30
inv.nr. SA 2644 te zien in Amsterdam Museum aan de Amstel
Zes mannen staan bij een tafel waarop pasgeboren kindje, welks navelstreng verbonden is aan op de tafel liggende placenta. De streng wordt door de hoogleraar Ruysch vastgehouden. Geheel rechts staat een jongetje, dat het geraamte van een kind op houten voetstuk draagt.
Herkomst
Eigendom van het Chirurgijnsgilde en ondergebracht in de lokaliteit van het gilde, achtereenvolgens: Theatrum Anatomicum in het Waaggebouw, Nieuwmarkt, 1619-1639; Theatrum Anatomicum boven de Kleine Vleeshal in de Nes, 1639-1690; Waaggebouw, Nieuwmarkt, 1690; overgedragen aan de Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht, 1798; 'de kamer van Hovius' in het Waaggebouw, tot 1862; samen met de andere schilderijen in 'de kamer van Hovius' verkocht aan Schouten, na toestemming van het gemeentebestuur, 1862; van Schouten, samen met 14 andere van het Chirurgijnsgilde afkomstige schilderijen gekocht door Commissie van Kunstliefhebbers, kunstenaars en geneeskundigen voor fl 6000,-, juni 1864; schenking commissie aan de Stad Amsterdam, 1864; Athenaeum Illustre 1864-1878; Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 1876-1878; Academie van Beeldende Kunsten, Oudemanhuis, 1878-1885; bruikleen aan Rijksmuseum, 1885
In 1666 kreeg Dr. Frederik Ruysch (1638-1731) een aanstelling bij het Amsterdamse Chirurgijnsgilde als praelector. Zes jaar later werd hij als stadsvroedmeester ook verantwoordelijk voor het onderwijs aan de vroedvrouwen van Amsterdam. Hij is hier afgebeeld terwijl hij uitlegt hoe de bloedtoevoer van de placenta naar een baby in zijn werk gaat. Het jongetje op dit schilderij is Hendrick Ruysch, het zoontje van Dr. Ruysch. Later assisteerde hij zijn vader tijdens de anatomische lessen en werd hij ook arts.
Tijdens zijn studie in Leiden had Ruysch zich toegelegd op het conserveren van lijken en op het prepareren van afzonderlijke lichaamsdelen. Deze injecteerde hij met warme, snelstollende vloeistoffen. De toegevoegde pigmenten zorgden voor een levensecht effect. Zijn collectie preparaten was zo beroemd dat hij in 1717 zijn hele collectie aan tsaar Peter de Grote verkocht voor dertigduizend gulden. Later kreeg hij spijt van de verkoop van zijn preparaten. Hij had ze niet zonder moeite gemaakt: ‘Ik heb meer dan duizend lichamen gebruikt, niet alleen van pasgestorvenen. Vaak waren het lichamen waar de wormen al uitkropen, waardoor ik werd blootgesteld aan menige gevaarlijke ziekte’, aldus Ruysch.
Dit werk is de tweede anatomische les die de wereldberoemde anatoom Frederik Ruysch aan het werk toont. Hier toont hij aan de hand van een doodgeboren kind de bloedtoevoer van de placenta (moederkoek) naar het kind. Ruysch had een internationale reputatie op het gebied van het prepareren van lichaamsdelen. Op dit schilderij demonstreert hij die vaardigheden.
De internationale bekendheid blijkt wel uit het feit dat Ruysch een groot deel van zijn anatomische collectie verkocht aan Peter de Grote bij diens bezoek aan Holland in 1697-’98. Het pasgeboren kind als onderwerp van een anatomische les is uitzonderlijk. Waarschijnlijk is die keus mede gemaakt in verband met de functie van stadsvroedmeester die Ruysch bekleedde. Het is niet waarschijnlijk dat deze anatomische les werkelijk plaats heeft gevonden boven de Kleine Vleeshal aan de Nes waar het Chirurgijnsgilde van 1639 tot 1691 een anatomisch theater had. De jongen rechts in beeld is de zoon van de prelector, Hendrick Ruysch (1673-1727). Samen met zijn zus, de beroemde schilderes Rachel Ruysch (1664-1750) hielp hij hun vader bij de aanleg van zijn beroemde collectie preparaten. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
Met de zorgvuldig georkestreerde voorstelling lijkt Ruysch de door hem verworven en gekoesterde status als gerespecteerd medicus en uitmuntend preparateur van lichamen te hebben willen onderschrijven. Dertien jaar later zou hij hetzelfde, tweeledige principe toepassen bij zijn tweede Anatomische les, geschilderd door Jan van Neck. Ook bij dit groepsportret zit hem de belangrijkste vernieuwing binnen de Amsterdamse traditie van geschilderde Anatomische lessen in het subiectum: iedere verwijzing naar het lichaam van een geëxecuteerde misdadiger is nu achterwege gelaten. Evenmin zijn er aantoonbare verbindingen met de gedocumenteerde werkelijkheid; het Anatomieboek vermeldt geen openbare ontleedkundige demonstratie in 1683. De schijnslaap van het doodgeboren en opzettelijk te groot weergegeven kindje, door Van Neck treffend gesuggereerd met het om de navelstreng geklemde knuistje, benadrukt andermaal Ruysch’ capaciteiten op het gebied van injecteren en prepareren van lichaamsdelen. Tegelijkertijd wordt met de anatomische handeling diens functie als stadsvroedmeester gevisualiseerd. Rechts houdt de jonge Hendrik Ruysch (1673-1727) een door zijn vader geprepareerd kinderskeletje vast. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Aan de hand van een doodgeboren kindje demonstreert Frederik Ruysch de bloedtoevoer van de placenta via de navelstreng. Het kind is door de schilder opvallend groot weergegeven, om zo de ontleding goed in beeld te brengen. De geopende buik contrasteert met het bleke huidje. Het kindje lijkt eerder in slaap dan dood. Dit effect is subtiel versterkt doordat het handje van het kind de navelstreng omklemt. Naast de groep toekijkende chirurgijns staat Hendrik Ruysch, het zoontje van de praelector. Hij houdt een geprepareerd skelet van een kind vast. Jan van Neck was afkomstig uit Enkhuizen. Hij werkte regelmatig in Amsterdam. Dit schilderij is wellicht zijn meest ambitieuze portretopdracht.
Tentoonstellingstekst
Ten tijde van het ontstaan van deze Anatomische les had dr. Frederick Ruysch reeds negen openbare anatomische lessen voor het gilde gegeven. Merkwaardig genoeg wordt er geen melding gemaakt van een anatomische les in 1683, het jaar waarin Jan van Neck zijn schilderij afleverde. Ditmaal betreft de ontleding niet een terechtgestelde misdadiger maar een pasgeboren kindje. Ruysch, naast praelector tevens hoogleraar in de verloskunde, demonstreert de bloedtoevoer via de navelstreng van de placenta naar het kind. Naast de groep geneesheren staat Hendrick Ruysch, het zoontje van de praelector, met het skelet van een kind in zijn hand.
Catalogus AHM 1975/'79
Ruysch, die ook is afgebeeld op cat.nr. 15 uit 1670 (zie aldaar) demonstreert "één van zijn lievelingsthema's: de bloedtoevoer door de navelstreng van de moederkoek naar het kind" (Wegner; vgl. Tilanus en Nuyens). Cetto veronderstelt dat Van Neck als voorbeeld een prent benutte uit: Vesling, Künstliche Zerlegung (Leiden 1652, cap. 8, fig. 2) waarop eveneens een pasgeboren kind en de placenta zijn afgebeeld (Heidegger en Cetto). M.i. hangt de keuze van onderwerp mede samen met het feit dat Ruysch veel zorg besteedde aan de opleiding van vroedvrouwen. Voorts was hij hoogleraar in de verloskunde, een leerstoel die voordien nergens bestond (zie: Van der AA 15, 1872, blz. 580).
De andere afgebeelde chirurgijns zijn, volgens J. Monnikshoffs manuscript uit 1746: Anthony van Paamburg (deken), Abel Horst (proefmeester) en de overlieden Pieter Adriaensz, Andries Boekelman en Jean de Milly (Tilanus).
Monnikhoff meldt ook dat de jongen rechts het zoontje van Professor Ruysch: Hendrick Ruysch is (Tilanus). Uit andere bronnen blijkt dat Hendrick inderdaad zijn vader bij diens secties assisteerde en later zelf ook arts werd (Tilanus; Van der AA 15, 1872, blz. 583; Nuyens). De identificatie van de jongen klopt ook met de leeftijd van ca. 10 jaar waarop hij te schatten is: Hendrick Ruysch werd gedoopt op 6 februari 1673 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (mededeling van W.L. van de Watering), dus tien jaar vóór ons schilderij ontstond. Voorts waren in 1865 op de sokkel van het kindergeraamte zeven namen zichtbaar, waarvan nr. 1 en nr. 7 nog leesbaar en wel als "Ruysch" (Tilanus).
Dit kindergeraamte op de sokkel, dat de jonge Hendrick in zijn handen houdt, zal behoord hebben tot de destijds zeer beroemde collectie medische preparaten, die Ruysch in samenwerking met zijn zoon Hendrick en dochter Rachel (later beroemd als schilderes) op zeer kunstige wijze vervaardigde (vgl. Nuyens, blz. 76 en Heidegger en Cetto). Tot deze collectie behoorden ook bizarre bouwsels van de meest uiteenlopende onderdelen van dieren, planten en mensen (zie: J. sip, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 19, 1968, blz. 160 e.v.). Ik weet niet waar het woord "contra rolleur" achter Van Necks signatuur op duidt. Het is een oude spellingsvariant van het woord "controleur" (zie: Woordenboek der Nederlandse taal, 3de deel, 2de stuk, 's Gravenhage/Leiden 1916, kol. 2137). M.i. geheel ten onrechte ziet Martin in ons schilderij een bewijs dat Van Neck tot de "Van der Helst navolgers gerekend (mag) worden".
( Albert Blankert)