Tijdens het regentschap van prinses Anna raakten de Staatsgezinden ervan overtuigd dat het voor het welzijn der Republiek beter was om het bondgenootschap met Engeland te laten varen en zich nauwer bij Frankrijk aan te sluiten. Daarom had de Engelse koningsdochter Anna met veel argwaan en tegenwerking te maken. Ook kwam tijdens de Zevenjarige Oorlog van 1756 tot 1763 de vraag op of het leger dan wel de vloot versterkt moest worden. De aan Engeland vijandige Staten van Holland drongen aan op vergroting der vloot. De prinsgezinden ijverden voor een versterking van het grensleger. In 1758 deden kooplieden herhaaldelijk bij de gouvernante hun beklag over het aanhouden van schepen door Engelse kruisers. Daardoor had naar hun raming onze handel reeds vijfentwintig miljoen gulden schade geleden. Protesten bij de Engelse regering hadden geen ander effect dan wederkerige verwijten. Op 7 december verkreeg voor de vierde maal een bezending kooplieden gehoor bij de gouvernante. Zij vroegen om hulp in de dringende nood en verklaarden dat het haar slechts één woord behoefde te kosten om een forse vlootvermeerdering tot stand te brengen. De kooplieden eisten ook dat gezantschappen naar Engeland en naar de neutrale hoven gestuurd zouden worden. De prinses antwoordde dat de militaire zwakte van de staat niet aan haar te wijten was en dat zij niet ophield om voor de belangen van de handel te zorgen. De gouvernante stond daarna op om zich naar een aangrenzend vertrek te begeven. Daarbij verwees zij de heren met gekrenkte fierheid naar haar raadgever De Larrey. ( Dedalo G. Carasso)